sa u groepen gelovigen. Anderen merkten op, dat er veel positiefs van uitging voor de verbroedering tussen mensen van ver schillende rassen en standen. Daadkracht en vele vormen van meele ven voor iedereen ongeacht afkomst of positie zouden belangrijke kenmerken van die plaatselijke groep geweest zijn, waarin mijn drie opvoeders zich actief bewogen. Hoe het zij, ik laat dit punt hier verder rusten. In de allerbangste dagen en uren van de Japanse machtsovername in de archipel en uiteindelijk ook in onze eigen huiselijke omgeving bleek hoe innig de vriendschap tussen mijn ouders en Asti al was geworden. We schrijven april 1942. De dag, dat vader zijn werk en plaats als bestuurder aan Japanners moet overdragen, breekt aan. Beelden van die dag heb ik nog op mijn netvlies. Ik zie de lege kantoorruimten. Mensen, tot de laatste cent uitbetaald, verlaten in een stille rij ons erf. Met een ritueel rond de vlaggenmast van Japanse officieren wordt de Nederlandse driekleur eigen handig door vader neergehaald. Hij draagt de vlag opgevouwen op een kus sen plechtig voor zich uit naar het huis, waar wij moeten staan toekijken. De vlag van het rijk van de rijzende zon wappert hoog in de lucht. Ik weet niet dat ik een historisch moment meemaak. Ik ben alleen maar vreselijk in de war. Ik zie mijn vader op een vrachtwagen met mannen uit het kantoor weggevoerd worden. Hij verdwijnt langs de lange oprijlaan de hoek om uit zicht. Ik kan niet weten dat het voor altijd zal zijn. Moeder en wij kin deren moeten het huis uit. Asti wil bij ons blijven. Het loon, dat zien we wel na de oorlog, zegt ze. Iedereen denkt dat de oorlog gauw voorbij zal zijn. Ruim een jaar zwerven we met Asti door vaders voormalige werkgebied van adres naar adres. Vriendschap blijkt van levensbelang. We krij gen tijdelijk onderdak. Eerst bij een leraarsvrouw in eigen woning, daarna in een huisje bij een door Japanners nog in dienst gehouden Hollandse hotelier in Kopeng. Op het allerlaatst worden we ondergebracht in een klein particulier schoolgebouwtje dat dan leegstaat, op het erf van de Indische familie van tante Fenny op hun koffieplantage. Asti is onze brugfiguur geworden naar de vij andelijke buitenwereld. In 1943 voeren de Japanners ons met de laatste groep Europeanen weg naar de kampen in Ambarawa. Achter ons sluit zich de poort van kamp 9. Als in augustus 1945 de kamp poorten zich weer openen, bevinden wij ons in kamp 6. Broer van dertien voegt zich vanuit het jongenskamp 7 snel weer bij ons. We weten dat vader in kamp Bangkong te Semarang is. Asti staat na korte tijd voor de poort van ons kamp. Zij heeft steeds nagezocht waar we ons bevonden. Het kamphoofd beslist dat ze ons mag mee nemen naar Salatiga. In een paviljoentje naast haar huis vangt tante Fenny ons op. Onmiddellijk leert Asti ons met nasi tim behoedzaam aan gewoon voedsel te wennen. Binnen een maand heeft ze ons weer op normaal gewicht gebracht. Dagen in een zalige roes beleven we, ons koesterend in een weldaad van vriend schap; in de intimiteit van een eigen plek binnen de eigen muren; het lijfelijk genot van een steeds gevulde maag! Langzaam, met het toenemen van lichamelijk welzijn, komt de vraag op: waar is vader? Hij moet toch volgens betrouwbare berichten niet ver weg zijn. Enkele mannen zijn al bij hun gezin opgedoken. Is de weg te gevaarlijk vanwege de opkomende onlusten door optreden van de gewa pende groepen nationalisten? Is hij toch op het laatst nog ergens ver weg van ons vandaan versleept? Is hij te ziek, te zwak om zich te verplaatsen? Asti en tante Fenny organiseren een jonge KNIL-koe- rier om in Semarang te gaan navragen. Hij komt terug en vraagt met een ernstig gezicht moeder alleen te spreken. Wij worden de tuin ingestuurd. Na een tijd komt een nichtje van tante Fenny ons achterna. Ze vertelt dat vader dood is. Mij wordt een zakdoek voorgehouden bij troostende woorden. Ik probeer tra nen uit mijn ogen te persen. Ik voel niets. In het paviljoen vind ik mijn moe der niet. Asti gaat naar de slaapkamer waar onze bedden staan. Moeder ligt daar met het gezicht naar de muur. Ze wil niemand zien en spreken. Asti waagt zich als enige aan haar bed. Na drie dagen komt ze met moeder uit de slaap kamer. Zij heeft het lege hart weer weten te vullen met de aanvaarding van een overblijvende taak: ons kinderen als de erfenis van haar geliefde man door het leven te begeleiden. Een leven in een nieuwe tijd. Een nieuwe periode in vaders vaderland. Veel later blijkt dat Asti en tante Fenny al lang geweten heb ben van vaders dood. Ze durfden onze Kendal1938. Asti en vier kinderen in de achtertuin. v, 4rsVv- moessQn 24

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2001 | | pagina 24