Het kristal in de slokan k Herinneringen aan het Baros vrouwenkamp door Erna Prillwitz I jimahi, West-Java, medio 1Q42, ik ken twaalf jaar. ben steeds terugkerende droom: in een smalle, vuile slokan weet ik op de b odem een kostbaar kristal. Soms vind ik bet, een ei-grote flonkering ligt zwaar in mijn handpalm, alle kleuren van de regenboog spetteren van het geslepen oppervlak. In ande re dromen zoek ik tevergeefs naar het kristal; het ligt ergens, maar laat zich niet vinden. De slokan loopt in een kaarsrechte lijn helemaal tot voorbij de horizon. Het Baros vrouwenkamp, december 1942-augustus 1944. In de loop van 1942 moesten de Nederlandse vrou wen zich melden bij het Japanse kantoor. De militairen zaten direct na 8 maart in krijgsgevangenkampen. Die uit het Treinkampement, waaron der mijn vader, werden in november naar Batavia getransporteerd. Verdere bestemming onbekend - dat werd dus de Birma-spoorlijn. Direct daarna werd het Treinkampement volgepropt met vrouwen en kinderen. Overal namen en boodschap pen van de mannen op de muren. Stinkende goten met maden, de latrines. We waren nog niet opgesloten; als je over de spoorlijn klom, kwam je in een troosteloos leeg kamp, het 6de Bat. Twee eenzame houten kruisen, 'Peetoom' en 'Braam'. Gebollost, gepakt, vermoord. Daarna naar twee woonwijken achter de kawat: Baros en Willemstraat, aan weerszijden van de Barosweg. De eerste kerstviering in het kamp. Jezus zegt wat hij hier van ons verwacht. De jongens voetbalden tegen elkaar: en er is geen club in Willemstraat die Baros kan verslaan. Eerst mochten we nog gewoon eruit, later ging de poort voor een deel van de dag dicht, nog later waren we helemaal opge sloten. De gaarkeuken was in Baros, en de Hoefsmidschool waar we speelden en die naar stro en paarden rook. In Willemstraat was een 'polikliniek' waar een paar verpleegsters zweren en steen puisten konden behandelen. Geen arts en Januari 1942. Met Maarten en Hugo van Houten belletjesboom op de onderneming Getas, Midden geen tandarts. Ik kreeg vreselijke pijn aan een slechte kies, we duwden er gemalen kruidnagel in. Later in Tjihapit is hij er met een nep-verdoving uitgetrokken. Vlakbij de poort van Willemstraat was een groot huis met nonnetjes, die konden aan extra eten komen. Toen mijn kleine zusje niet meer wilde eten, mocht ze een paar maanden naar de nonnetjes en leer de weer eten. Haar leven gered. Er was een Japanse bewaker, een goeïge dikzak die Japie werd genoemd. Hij liep zijn dagelijkse ronde met allemaal kleine kinderen aan zijn hand. 'Japie, Japie,' juichten ze. Maar opeens was hij er niet meer. In 1943 werd ik dertien, mijn oudste zus zestien. Mijn moeder maakte zich zorgen om onze school opleiding. Na de oorlog moes ten we toch verder! Een aantal vrouwen regelde lessen voor groepen kinderen: Martha Tiddens gaf Engels, grammati ca en werkwoorden; mrs. Wildeman uit Singapore leerde ons alle nursery rhymes, die ze kende; Hetty Treffers gaf wis kunde en Nederlands en we leerden over ridderromans. We leerden op straat tapdance van Nen Rotteveel en moeder Huart leerde ons stijldansen op platen van Glenn Miller. Maar de beste herinnering bewaar ik aan Flora Gosselaar, een apothekersvrouw die met haar twee zoontjes tegenover in de ons woonde. Overtuigd joods, -Java. had felle discussies met mijn moeder: 'Over duizend jaar zijn er geen Engelsen, geen Duitsers, geen Hollanders meer, maar nog wel joden,' waar mijn moeder dus tegenin ging. Toch waren ze de beste vriendinnen, hebben elkaar ook na de oorlog nog regelmatig gezien. Flora las met een stel vrouwen Faust van Goethe. Hanneke en mij gaf ze 'literatuur'- les: Engelse, Franse - Ici-bas tous les lilas meurent - en Duitse gedichten, maar ook Duitse grammatica en naamvallen. Mit nach nachst nebst. Hanneke en ik mochten daar niet over praten. Waarom niet? Omdat het gouvernement in mei 1940 in haar opperste wijsheid had besloten het onderwijs in Duitse taal en aardrijkskun de af te schaffen. Duits leren was ver raad. Kortzichtige hysterie, ik ken nog steeds de Duitse geografie niet! Maar moessQn 28

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2001 | | pagina 28