T\ D3" p m vuii c r door Wim Buijze Kelapa Laid of Zeeklapper. Zo noemde men in India de grote cl ii li lie le klappernoten, die men een enkele maal aantrof op de stranden van Sumatra en Java. Liet betreft kier een zeer bijzon dere soort, die men in de 1 Óde en 1 7de eeuw ook Cocos de Alaldiva noemde. Zijn herkomst was eeuwenlang door fabels omgeven. De Portugese botanicus Garcia Da Orta (c. 1500-1568), die op de westkust van India werkte, was de eerste Europeaan die deze bijzondere noot beschreef. De bewoners van die kusten meenden dat de bijzondere noten mee gevoerd waren met zeestromingen van uit de Maldiven. Dat is een archipel van meer dan tweeduizend eilandjes, of lie ver atollen, ten zuidwesten van Ceylon. De gewone klappernoot Cocos nucifera dient men te onderscheiden van deze Zeeldapper of Coco de Mer Lodoicea maldivica, tegenwoordig ook wel Lodoicea seychellarumAls je de noot bekijkt, lijkt het wel alsof het een ver groeiing is van twee grote, gewone klap pers tegen elkaar aan. Maar toch is het een vrucht van een volstrekt eigen palm soort. Omdat deze noot zo bijzonder en bovendien zo zeldzaam was, was hij zeer kostbaar. Rumphius schrijft in zijn Antwoort en Rapport uit 1684 (pag. 27): 'Geen Coning mag sig beroemen een vol- maecte Coninckljijcke] schat te hebben [als] die geen Calappa Laut besit; sij groeit aan een onbekende boom in 't hert der Zee.' Aan het vruchtvlees van de Zeeklapper werden bcwendien veel heilzame eigen schappen toegeschreven. De Grote Portugese dichter Luis de Camöes (1524-1580) schreef bijvoorbeeld in zijn epos Os Lusiadas (Canto X, vers 136): 'In de eilanden van Maldiva groeit een plant souverein in het diepste van de zee, waar van de vrucht gehouden wordt voor een probaat middel tegen zwaar vergif.' Fabels Hiermee zitten we dan meteen in de mys teries en legenden rond deze uitzonderlij ke noot en plant. Rumphius schrijft in Antwoort en Rapport (pag. 26) over de zee ten zuiden van Java, Laut Kidul, en zegt dat daar ergens een geweldige draai kolk voorkomt: 'In dese maelstroom staat een grote boom genfaemjt pohon pausengi Op dien boomtacken wonen overgrote Vogels Garuda genfaemjt 't welcke willen griffioenen sijn, soo groot en sterck, datse 's nachts in dese landen vliegende een Olijphant of Tijger tot haar spijs kunnen wegvoeren.' Dit nam Rumphius over uit oude verha len, die door geheel Azië al vele eeuwen rondgingen en telkens weer opdoken. Toen Marco Polo (1254-1324) weer thuis kwam van zijn reizen naar China, Sumatra en Ceylon bracht hij ook dit ver haal mee. Voor wat betreft de medische eigenschappen van het vruchtvlees noemt Rumphius in het bijzonder de werking tegen een arsenicum-vergiftiging. Maar de zeeklapper werkte volgens hem ook 'tegens Colyk, Slag, vallende Ziekte, en Lammigheid [dat is beri-beri, wb]\ Dit zegt hij in zijn beschrijving van de Zeeklapper of Maldivische Cocus-noot in Boek XII, Hoofdstuk 8 van zijn Amboinsche Kruidboek. Rumphius heeft ook steeds vastgehouden aan de gedachte dat de Calapa Laut als Boa Pausengi gezien moest worden, dat wil zeggen als een vrucht (boa) van de mythische Pohon (boom) Pausengi. Dit was in overeen stemming met de verhalen die hij van de inheemsen hoorde. De Italiaan Antonio Pigafetta (1491- c.1534) was een van de slechts twaalf schepelingen (van de oorspronkelijke 236) die veilig terugkeerden van de alleréérste reis rond de wereld onder lei ding van Fernao Magalhaes (c. 1480- 1521). Van hem is een verslag van de reis bewaard gebleven. Pigafetta meldt dat hij op Java verhalen gehoord had over die Zuidzee, waarin een merkwaardige en nooit geziene boom groeide. Hij spreekt echter niet van griffioenen. Franpois Pyrard de Laval (c.1570-1621) leed in 1602 schipbreuk op een van de Maldiven. Hij mocht de eilandengroep niet verlaten. Hij leerde er 'Maldivisch', hield zijn ogen open en was goed op de hoogte van alle, tot en met de meest uit eenlopende, zaken die hij daar aantrof. Over de Coco de Mer zegt hij dat die soms op de stranden aanspoelden en hij vertelt ook dat ze in hoog aanzien stonden en erg kostbaar waren. Hij spreekt even wel nergens van een boom in zee en ook niet van griffioenen. De eilanden van de Maldiven waren zeer geïsoleerd want in Arabië deden verhalen de ronde dat de boom zou staan op het eiland Mayotte, een van de Comoren. Rumphius zegt dat. En de Arabieren verhaalden ook over grif fioenen. In 1607 wist Pyrard toch te ontsnappen naar Bengalen en later, terug in Frankrijk, zou hij zijn ervaringen vastleggen in zijn Voyage aux Indies Orientales. Hij was de eerste Europeaan die uit de Maldiven had weten te ontkomen. En hij was de eerste die deze archipel van atollen beschreef. Het woord 'atol' is trouwens het enige Maldivische woord dat internationaal gebruikt wordt. Het is overigens zeker, dat Rumphius het boek van Pyrard de Laval op Ambon in zijn bezit had. Niet voor kooplieden Deze intrigerende Calappa Laut was meer dan twee eeuwen onderwerp van gesprek tussen natuurhistorici en er werd vaak over geschreven. Pas in de tweede helft van de 18de eeuw werd het duidelijk, dat deze palm niet in zee groeide maar voorkwam op de Seychellen, een eilan dengroep halverwege Zanzibar en Ceylon. Men kan deze palmboom - die met uitsterven wordt bedreigd - op zijn gemak bekijken in de botanische tuin van Kandy op Ceylon. Daar ziet men dat de bladeren geheel anders zijn dan die van de ons zo bekende klapperboom. Als de wind erdoor blaast hoort men geen moessO" 34

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2001 | | pagina 34