doortrapt en was de Javaan daar niet
tegen opgewassen.
In 1820 verbood het gouvernement
Chinezen nog langer in de Preanger
Regentschappen te wonen 'ter betere
wering van den ongeoorloofden handel
en uitvoer van koffij'. In dit regentschap
bestond het zogenaamde Preangerstelsel.
Het kwam er in het kort op neer dat het
inlands bestuur, zoals Javaanse regenten,
voor eigen rekening belasting hief en
daarvoor, voor een lage prijs, het gouver
nement voorzag van exportproducten,
zoals koffie. Dit stelsel bestond ten tijde
van de VOC op heel Java, maar was na
het verdwijnen van de Compagnie alleen
in de Preanger-regentschappen blijven
bestaan. Het Chinese aandeel in de illega
le koffiehandel werd niet op prijs gesteld
door het gouvernement, want het
Preangerstelsel was juist intact gelaten
omdat het zo lucratief was. Het was niet
de bedoeling dat de Chinezen hiervan
mee profiteerden.
Opium
Vaak verdacht het koloniale bestuur de
Chinezen ook van opiumsmokkel. Als
opiumpachters waren ze direct bij de opi-
umhandel betrokken. Java was in pacht-
percelen verdeeld. De opiumpachter,
meestal dus van Chinese origine, beschik
te binnen zijn perceel over een uitgebreid
distributienetwerk van verkoopplaatsen.
Hij en het gouvernement verdienden
goed aan de opiumhandel. Door de
ontoereikende gouvernementsverstrekkin
gen van opium en de buitensporig hoge
prijzen die het koloniale bestuur voor het
amfioen rekende, werd de pachter zelf
ook tot clandestiene opiumhandel aange
moedigd.
De verwijdering, begin jaren vijftig van
de 19de eeuw, van 41 Chinese gezinnen
uit de desa Remkes, ten oosten van
Toeban (bij Rembang), had direct met de
opiumsmokkel te maken. Ten eerste
stond het gebied bekend als gunstig gele
gen voor de smokkelhandel. De vijftien
desa's aan het strand lagen verspreid over
een afstand van 120 km en waren niet te
controleren. De Chinezen voerden vanuit
Singapore de opium aan, laadden het
voor de kust over op vissersprauwen en
begroeven het vervolgens om het daarna
naar behoefte te verkopen. De politie en
de desahoofden waren corrupt. Het gou
vernement voelde zich machteloos. Toen
de Chinezen niet konden verklaren hoe
ze aan hun inkomsten kwamen, werd hen
opgedragen zich in de Chinese wijk bij de
hoofdstad Rembang te vestigen. De ver
wijdering van deze Chinezen had overi
gens niet alleen het tegengaan van de
opiumsmokkel ten doel. Ook wilde het
koloniale bestuur de Chinezen weghou
den van de Javanen, omdat ze ervan ver
dacht werden de boeren met geld en
amfioen tegen een heel lage prijs de tabak
afhandig te maken. Maar de verwijdering
van de Chinezen bereikte niet zijn doel,
want de sluikhandel in opium was in
Rembang jaren later nog niet uitgeban
nen. Met prauwen bleven de smokkelaars
de opium aanvoeren, om vervolgens te
voet, door de bossen naar de plaats van
bestemming gebracht te worden.
Handlangers
De Chinezen waren overigens niet alleen
in de opiumpacht actief. Ook de bazar-
pacht, de pacht op het slachten van
rundvee en de pandhuispacht waren in
hun handen. Hiervan was met name de
bazarpacht een doorn in het oog van
menig blank bestuursambtenaar. Het
was een belasting op goederen die (op
de markt) te koop werden aangeboden.
L. Vitalis bijvoorbeeld was vernietigend
in zijn oordeel over de bazarpacht.
De Chinezen gingen volgens hem hun
boekje ver te buiten. Ze haalden heel
veel pacht illegaal binnen. Vitalis vond
dat de pachtsommen in de verkeerde
zakken terecht kwamen. 'Dat de Javanen
in het bezit blijven van 5 of 6 millioen
guldens, die hun thans ieder jaar door
de Chinezen worden afgeperst en die
in plaats van in de schatkist van het
gouvernement te vloeijen, grootendeels
in goed geld naar China worden gezon
den, terwijl het overschot strekt om hun
nen plaatseken rijkdom te
vermeerderen'.
De oplossing lag ook voor hem, na hen
eerst de bazarpacht af te nemen, in de
verwijdering naar hun wijken bij de
hoofdsteden.
Zelden nam iemand het op voor de
Chinezen. Slechts een enkeling deed dat,
zoals een zekere Oei Paylo. Hij vond dat
de Chinezen door het gouvernement
gebruikt werden. Het was volgens hem
onterecht dat het bestuur aan de ene
kant de Chinezen de sluikhandel en de
uitbuiting van de Javaan aanrekende en
hem daarom naar Chinese wijken stuur
de. Maar aan de andere kant hem opi
umpachter en huurder van landerijen
liet zijn en hem daarmee macht en aan
zien gaf. Naar de reden hiervan hoefde
hij niet lang te zoeken. De Chinees was
gewoon het meest begaafd en ontwik
keld, dus leende hij zich goed als 'hand
langer van het gouvernement'. Als
opiumpachter bijvoorbeeld bracht hij
veel geld in de schatkist.
W ijkenstelsel
Kortom, de Chinezen werden als opi
umpachters gebruikt om de schatkist te
vullen, maar in het geval er sluikhandel
werd geconstateerd werden de Chinezen
daar direct van verdacht, waarop verwij
dering volgde. Hetzelfde gold voor de
Chinezen die dertig jaar later verwijderd
werden uit de binnenlanden van
Rembang. De gedwongen verbouw van
tabak mocht niet in handen vallen van
de Chinees. Waren de Chinezen echter
in de nabijheid van de Javaan, dan zou
dat zeker gebeuren, aldus het koloniale
bestuur. Voor de resident van Rembang
was het niet moeilijk iets te ondernemen.
Hij kon op basis van bepalingen met
betrekking tot het wijkenstelsel de
Chinezen direct laten verwijderen naar
aparte wijken bij de hoofdstad van het
gewest. Zou echter de kleine handel of
de geldomloop in gevaar komen door
Chinese afwezigheid, dan zou men ze
altijd weer terug kunnen laten keren. De
Chinezen op Java waren in zijn ogen
onmisbaar voor de handel en de kust
vaart. Ze zorgden voor een groot deel
van de jaarlijkse stortingen in de schat
kist. De resident vroeg zich dan ook
hardop af of het slim was de Chinezen
uit de binnenlanden te weren.
De houding van het gouvernement was
dus ambivalent. Uit economisch eigen
belang verwijderde het gouvernement op
de ene plaats de Chinees en was het op
een andere plaats blij met zijn aanwezig
heid. De Chinees werd dus door het
koloniale bestuur 'gebruikt'.
De Chinezen verwierven door het
Nederlandse beleid in de loop van de jaren
een slechte naam, die hen tot op de dag
van vandaag parten speelt.
46 ste jaargang - nummer 7 - januari 2002
onmisbaar
19