Neclerl an
oor
l)e Indonesische mevrouw
Ïhrahim-Darman is tot nu
heer vier heer in
Nederland geweest.
De reizen van 1Q30 en
1Q 5 maahten de meeste
indruh op haar.
/lij schreef ons over haar,
soms mysterieuze, belevin
gen en schetste hiermee
een tijdsbeeld in woorden.
door E. O. Ibrahim-Darman
Het was 1930. Ik ging samen
met mijn vader, moeder en
broertje voor het eerst naar
Nederland. Ik was zes jaar, mijn
broer negen. Mijn vader had
zich gelijk laten stellen met
Europeanen om met mijn moe
der, een Indische, te trouwen.
Hierdoor kreeg hij Europees
verlof. Mijn Javaanse grootmoe
der is een Raden Aju afkomstig
uit de kraton van Yogyakarta.
In Tandjung Priok stapten we aan
boord van de Prins der Nederlanden.
Omdat mijn ouders nog minderjarige
kinderen hadden, mochten ze een
zogenaamde zee-baboe meenemen.
Dat was snel geregeld; een neef van
mijn vader wilde graag in Leiden stu
deren, maar kon de overtochtkosten
niet betalen. Hij werd dus onze
baboe. Vrienden, familie en ook de
bedienden kwamen naar de haven
om ons uit te zwaaien. Het leek wel
of we op pelgrimstocht gingen. De
boot was een kleine schuit van de
Maatschappij Nederland. Ik deed
vaak mee met kinderpartijtjes en ging
mee als er een Captains Dinner werd
gehouden. Ik vond die brandende
pudding zo prachtig. Daar het een
passagiersschip was, deden we ver
schillende havens aan.
Familie Ibrahim in de duinen.
Als eerste Singapore. Hier gingen we
aan wal om de stad te bekijken in een
rickshaw. Daarna naar Belawan, waar
we begroet werden door een zuster
en zwager van mijn moeder, die in
Balige woonden. Vervolgens Sabang,
de laatste en eerste haven als je Indië
uit- of binnenvaart. De Indische
Oceaan, Colombo en via de bloedhe
te Rode Zee doorstomen naar Suez,
het Suezkanaal en Port Said. Hier
gingen we aan wal om wat souvenirs
te kopen in het bekende warenhuis
Simon Arts. Wij vonden het ook leuk
te kijken naar de duikers, als we een
muntstuk in zee gooiden.
In de Middellandse Zee genoten we
van het heerlijke klimaat. Op weg
naar Genua kwamen we langs de
werkende vulkaan Stromboli. In Italië
brachten we een bezoek aan het
beroemde kerkhof Campo Santo.
Wat was het
prachtig al die
graven te zien van
marmer en porse
lein. Een stad van
dode mensen.
Van Genua staken
we over naar
Algiers. Hier gin
gen wij ook passa
gieren. Pa maakte
nog een foto van
mij tussen de
Arabische school
kinderen. Via de
Straat van
Gibraltar, door de
beruchte Golf van
Biscaye naar
Southampton om
tot slot de over
steek naar
IJmuiden te
maken.
Den Haa£
We werden naar
Den Haag
gebracht. Mijn
ouders hoorden dat deze stad een
gezellige Indische sfeer had,
Amsterdam was nog vreemd voor
ons Indische mensen. In Den Haag
kregen we een mooie etage aan de
Daguerrestraat. De eigenares was
een weduwe van een ex-generaal, die
in de Atjeh oorlog gestreden had.
Daar vandaan dit deftige geval. Hij
had zich zeker rijk gestolen in Atjeh.
Al na een maand zochten we een
eenvoudiger onderkomen. We huur
den een etage van de familie Van
Driel aan de Prins Hendrikstraat. Zij
hadden één zoon, Gerrit.
In 1930 heerste over de hele wereld
de economische crisis. De heer Van
Driel was notaris, maar door de crisis
ging zijn zaak failliet. Ze waren
gedwongen hun etage te verhuren.
Het bleken later zulke lieve mensen.
Mijn moeder mocht niets doen.
Mevrouw zorgde voor het schoon-
moessQn
I
32