In het zicht van de haven
1
Wat een vraag, natuurlijk wilde ik
dat.
"Nou, dan stap je toch gewoon aan
boord", lachte hij. Verbaasd keek ik
hem aan: "Maar ik heb toch hele
maal geen passagebiljet?"
"Nou, dat hoeft ook niet. Alleen
moet je niet langs die grote passa-
gierstrap gaan. Kijk, daar verderop is
een loopplank voor de bemanning.
Loop maar met mij mee en blijf vlak
bij me."
Ik keek hem verbaasd aan: "Meent u
dat echt?"
"Ja natuurlijk meen ik dat. Je moet
alleen zo gewoon mogelijk doen."
"Hoe kan ik nu ontspannen doen? Ik
sta te trillen op mijn benen, bij de
gedachte alleen al."
De matroos klopte mij lachend op de
rug: "Dat lukt je best. Nu, kom maar
met mij mee en blijf vooral dicht bij
me."
Hij liep toen de loopplank op met
mij in zijn kielzog. Ik stierf duizend
doden, maar bereikte na enige tijd
toch de toegang tot het schip. Wij lie
pen snel door. Ik volgde de matroos
een paar trappen op naar het sloe-
pendek.
"Kijk", zei hij een ijzeren kastdeur
openend. "Neem zo'n verfpot, een
kwast en die staalborstel en ga die
roestplekken maar eens te lijf", en hij
wees op een stalen wand. Ik deed wat
mij opgedragen werd. Het hart klop
te mij in de keel. Elk moment ver
wachtte ik te worden beetgepakt en
weggevoerd.
Matroos aan wal
'Even later klonk de stoomfluit. Een
zwaar sonoor geluid. Ik keek over de
verschansing. Op de dekken onder
mij stonden passagiers. Zwaaiend en
roepend naar de achterblijvers. Velen
van hen gooiden serpentines naar
beneden. Alsof zij hierdoor toch nog
de band met de achterblijvers in
stand konden houden. De trossen
waren los en er ontstond een steeds
breder wordende strook water tussen
wal en schip. Inwendig juichte ik van
vreugde. Ik ging mee naar Holland!
Mijn ogen zochten de kade af op
zoek naar bekenden. Eensklaps ont
dekte ik iemand die naar mij zwaai
de. Iemand die mij kende. Het was
de matroos van daarnet! De moed
zonk me in de schoenen. 'Ik zal aan
boord wel voor je zorgen', had hij
gezegd. En nu stond hij daar op de
kade naar mij te zwaaien. De man
waar ik helemaal van afhankelijk was.
Hoe moest ik nu verder? Er was nie
mand die mij nu kon helpen.
Plotseling herinnerde ik de vriend en
zijn familie die ik uitgeleide had
gedaan. Ik sloop de trappen af naar
de benedendekken en begaf mij
onder de passagiers. Zo gewoon
mogelijk doen. Net doen of je er bij
hoort. Toen ik hem tegenkwam, zette
hij natuurlijk grote ogen op. Hij
beloofde me te helpen. Iedereen
moest denken dat ik bij de familie
hoorde. Ik kon alleen niet mee naar
de eetzaal. Iedereen nam wat eten
mee naar de hut.'
'Ook de nachten leverden in het
begin geen problemen op. Het was 's
nachts zo warm, dat vele passagiers
verkozen op het bovendek te over
nachten. Op dekstoelen of soms
gewoon op het dek met een bundeltje
kleren als hoofdkussen. Maar na de
Rode Zee daalde de temperatuur en
bleven de dekslapers weg. Ik ging op
zoek naar een andere slaapplaats die
niet zo in het oog sprong. Met wat
klimwerk kon ik een reddingsboot
bereiken, het touw van het bovenzeil
lospeuteren en er onder wegkruipen.
Met wat op elkaar gestapelde red
dingsvesten maakte ik het mij
gemakkelijk. Dat bleef steeds goed
gaan. Op een keer merkte ik dat er
iets bijzonders aan de hand was. Het
schip ging steeds langzamer varen,
lag toen helemaal stil. Om even later
weer wat vaart te maken. Ik kroop
onder het zeil vandaan en blikte over
een vlak landschap, zowel links als
rechts van het schip. Op het dek
springend zag ik in een flits dat
iemand in uniform snel op mij toe
kwam. Wat ik daar allemaal te zoe
ken had, was de vraag. Er bleef wei
nig anders over dan te vertellen hoe
ik aan boord gesmokkeld was. De
man leidde mij weg en sloot me op
in een lege cabine. Maar eerst moest
ik langs een rij schepelingen, die
opeens uitbundig begonnen te klap
pen. Verwonderd draaide ik me om.
"Waarom klappen jullie?"
"Omdat jij de eerste bent die zich zo
lang heeft weten schuil te houden",
kreeg ik als antwoord.
"Waar zitten we dan nu?", vroeg ik.
"Op de Nieuwe Waterweg, we zijn
er bijna."
Met die geruststellende mededeling
liet ik mij opsluiten. Nu kon er wei
nig meer verkeerd gaan. Holland,
eindelijk was ik in Holland.'
Zicht van de haven
47 ste jaargang - nummer 1 - juli 2002
41