De oncler^ano' van de Sloet van de BeeL ploffende bommen. Ik rende naar de plaats waar mijn mannen lagen. Onvoorstelbaar hoeveel zwaargewon den er waren. Eén van hen, Soeparman, kwam naar me toe. Hij was ernstig verbrand. Ik gaf hem water te drinken, maar direct daarop maakte het schip een zijwaartse klap. Ik rende naar het midden van het schip, waar de trap naar het dek was. Daar trof ik zuster Florentinus aan, reddeloos en radeloos. Gelukkig had zij, net als ik, een reddingsgordel om. Zonder een moment na te denken greep ik haar hand en trok haar mee de trap op. Dat kostte moeite, want wij wilden naar boven, maar velen die op het dek waren, renden in paniek naar beneden. Eenmaal op het dek zag ik dat het achterschip al onder water lag. Ik sprong in zee met zuster Florentinus die ik nog steeds stevig vasthield. Net op tijd. We wer den meegezogen in een draaikolk naar de diepte. Toen we weer boven kwamen - hand in hand - was de Sloet van de Beele gezonken.' Volgens de scheepsverklaring die kapi tein Van Dierendonck aflegde hadden de schepen de Gasparstraten verlaten en Ondiepwatereiland gepasseerd en koer ste men recht op Etna aan, toen om 14:25 vijftien Japanse bommenwerpers overvlogen. Een kzvartier later kwamen zij terug en wierpen vijf bommen af, waarvan er vier rakelings langs bak boordzijde in zee vielen en ontploften. Eén voltreffer boorde zich door de machinekamerkap en kzvam aan de voorkant van de machinekamer terecht. Het hele achterschip en sloependek zuas in wolken van stoom, roet en rook gehuld. Het schip maakte zwaar slagzij over bakboord. Vijf minuten na de vol treffer was het achterschip al onder zuater verdwenen. Om 15:05 zuas ook het voorschip in de diepte verdwenen. Drenkeling Ekkie Lucardie: 'We zagen één red dingssloep die al vol was en van ons weg roeide. Twee andere sloepen waren omgekeerd in zee terechtgeko men. Enkele mannen draaiden ze om en begonnen ze leeg te hozen. We zwommen naar een van de sloepen waar gelukkig plaats voor ons was. Aan het roer bleek kapitein Van Dierendonck te zitten. Zuster Florentinus kwam links van de kapi tein te zitten en ik naast haar. Het is een wonder dat wij het er levend van af hebben gebracht. Even later werd ook de eerste stuurman Hobma aan boord geholpen. Hij nam plaats naast het drinkwater en de voedselbakken. Helaas waren die leeg. De reddings sloep was berekend op 22 personen, maar we zaten er met 29 drenkelin gen waaronder 7 zwaargewonden. De sloep lag nauwelijks tien centime ter boven water. Kapitein Van Dierendonck wilde geen mensen meer aan boord nemen: "Eén erbij betekent het einde van ons allemaal." Ook het hangen aan de rand van de boot door drenkelingen mocht niet worden toegelaten. We moesten hun vingers losmaken.' Ekkie Lucardie: 'We zagen hoe de Japanners de aanval voortzetten op de Van Nes en hoe het schip probeer de te ontkomen door zigzag te varen, totdat het in vlammen in zee ver dween. Daarmee vervloog onze hoop, ook voor diegenen die nog in zee lagen. We hadden nog gedacht: straks worden we allemaal opgepikt door de Van Nes. Kapitein Van Dierendonck hoorde ik mompelen: "Had hij maar mijn advies gevolgd...". [Waarschijnlijk bedoelde Van Dierendonck zijn advies terug te varen naar Tandjoeng Pandan, om daar dekking te zoeken, meteen nadat de Japanse verkenner die och tend was overgevlogen- MR.] Verspreid in zee klampten mensen zich aan wrakhout vast, er waren sloepen en bamboevlotten met dren kelingen. Ik hoorde het geschreeuw en gekerm van de gewonden, de meeste met ernstige brandwonden als gevolg van de hete stoom die was ontsnapt uit de machinekamer. Ook waren er haaien die zich te goed kwamen doen. Totdat het donker werd en we alleen het angstig gillen of geschreeuw om hulp hoorden. Het was windstil. We hadden noch gege ten, noch gedronken. In die nacht werd er weinig geslapen, weinig gesproken maar veel gehuild. Iedereen verwerkte voor zichzelf wat er was gebeurd. Van Dierendonck wilde er niet over praten. Hij zei: "Dat komt later wel, eerst moeten we zorgen dat we overleven." Op de bodem van de sloep lagen de twee zwaarst gewonden die af en toe kreunden van de pijn. Bij het och tendgloren van de 18de februari waren de andere sloepen en vlotten nergens meer te bekennen. In het water zag ik alleen dode lichamen of delen daarvan en haaien, met "voed sel" in hun bek. Zo nu en dan zagen of hoorden we Japanse bommenwer pers hoog overvliegen in zuidelijke richting.' Toen de Sloet van de Beele tot zin ken was gebracht, gaf de luitenant-ter- zee lste klasse van de Van Nes, C.A. Lagaay, dat meteeti per telegram door. Ook liet hij vlak voordat zijn eigen schip ten onder ging weten dat de aan val op zijn schip doorging en dat er schade was toegebracht. Maar er werd in Batavia geen onderzoek naar gedaan, laat staan dat er een reddings actie op gang kzvam. Zelfs toen de Van Nes op 17 februari nog niet - zoals verwacht - was binnengevaren, bleek er van enige ongerustheid geen sprake. Het hele konvooi leek te zijn vergeten... Water Ekkie Lucardie: 'Het ergste is de dorst. Zonder water kun je niet over leven. Toen beleefde ik een tweede wonder. Opeens stak een stevige wind op uit westelijke richting en er kwamen donkere wolken opzetten. Kapitein Van Dierendonck liet de zeilen hijsen en stuurde de sloep zuidwaarts, richting Java. De donkere wolken gaven ons regenwater. We vingen water op in blikken, helmen, en ook kleren werden uitgewrongen. moessQn

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2002 | | pagina 12