imMê
Het rookpluimpje
PQZRRIE'8
PERÏKELEH
Lien had eigenlijk helemaal
niet naar de lezing willen
gaan. Ze wist dat ze het in
de volle recreatiezaal niet
lang zou uithouden. Al dat
geroezemoes werkte op
haar zenuwen, bovendien
was ze niet zo dol op lezin
gen. Ze kreeg er altijd slaap
van en het was toch wel
gênant om te gaan zitten
dutten terwijl iemand z'n
best doet om je bezig te
houden.
Het was Wilma, de activiteitenbege
leidster van het zorgcentrum, die haar
ertoe wist te bewegen toch te gaan.
'Heus, tante Lien, dit mag u niet mis
sen', had ze aangedrongen. 'De domi
nee heeft jarenlang zendingswerk
gedaan op Java en kan daar prachtig
over vertellen. Ik heb ook gehoord dat
hij heel mooie dia's heeft. Komt u
nou maar mee, u zult er beslist geen
spijt van hebben.'
Ze waren een beetje laat en de zaal
was al aardig vol, maar gelukkig kon
Wilma nog een goed plaatsje vinden.
De zaal zag er trouwens mooi uit,
vond Lien. Met het oog op de
komende feestdagen was men al
begonnen met het aanbrengen van
versieringen. Hier en daar hingen
dennentakken met wat kerstballen er
aan en op sommige raamkozijnen
pronkten kerststukjes, die de cen
trumbewoners zelf hadden gemaakt.
De lezing bleek ook best mee te val
len. De dominee had een heldere
stem, die goed doorklonk tot achter in
de zaal. Op een duidelijke, onderhou
dende manier vertelde hij de aanwezi
gen over zijn ervaringen. En wat de
diabeelden betreft had Wilma niets
miszegd. Het ene mooie plaatje na het
andere verscheen op het scherm en
werd door de dominee op een boeien
de manier van uitleg voorzien. Met
groeiende belangstelling de lezing vol
gend, voelde Lien soms een gevoel
van ontroering opkomen bij het her
kennen van bekende dingen uit haar
verleden. Vooral toen de dominee met
zijn pronkstuk op de proppen kwam:
een dia die hij geschoten had vanaf
een bergtop op Midden-Java. Had
móeten schieten, omdat de Grote
Schepper zijn uiterste best had gedaan
op dat gebied, zei hij lachend.
Regenbui
Vaag hoorde Lien de dominee uitwij
den over allerlei details. Die kende ze
nog wel. Wat haar meer interesseerde
aan de dia was het riviertje, dat zich als
een slangetje langs de heuvels kronkel
de en onder een bruggetje door glipte.
Het watertje was lichtbruin van kleur
en verdween iets verder in het donkere
groen van een bos. Benieuwd waar het
weer tevoorschijn zou komen, ontdekte
Lien een ijl rookpluimpje dat schuchter
boven het groen uitwaaierde. Wie zou
daar in dat bos gezeten hebben, vroeg
ze zich af. Een arangstoker, een vent
die afval aan het verbranden was, of
een jonge brandal die zomaar een fik
kie aan het stoken was van dorre bla
deren en takken? Onwillekeurig gingen
haar gedachten terug naar haar jeugd,
die ze grotendeels op Java had doorge
bracht. Ze wist nog goed hoe zij en
Fred tijdens een wandeling overvallen
waren door zo'n kermis-in-de-hel-
regenbuitje. Dat buitje hield zoals
gewoonlijk heel snel op, maar maakte
hen toch aardig nat. Ze moest lachen
bij de gedachte aan alle moeite die
Fred zich toen had getroost om een
vuurtje te maken, zodat ze zich een
beetje konden drogen. Er was meer
rook dan-vuur geweest en ze hadden
het grootste plezier gehad om het
geldapper van hun tanden, want ze
hadden het toch wel koud gehad in
hun natte kleren.
Vuurtje
Met Fred had ze het trouwens altijd
erg goed kunnen vinden, ze waren
praktisch samen opgegroeid. Het was
toen allemaal nog spel geweest, maar
op die dag had zich geopenbaard dat
het niet alleen vriendschap was wat ze
voor elkaar voelden. Toen ze huis
waarts keerden en over een bruggetje
liepen, had Fred opeens haar hand
gegrepen en haar gezegd dat hij nage
laten had het vuurtje te doven.
Midden op het bruggetje staand, had
den ze de helling achter zich met hun
ogen afgezocht, maar er was geen
rookpluimpje te zien. Het vuurtje was
uit. Fred had haar hand toen niet los
gelaten, ook niet toen ze verder liepen.
Zonder iets te zeggen hadden ze toen
geweten dat ze elkaar nodig hadden,
niet buiten elkaar konden. Vooral niet
in de laatste fase van hun lange
samenzijn, toen Fred's geest nog maar
in heel kleine cirkels ronddraaide en
hij soms, in zijn onmacht, naar haar
hand zocht, als naar een reddingsboei.
Lien hoorde een stem. Het was
Wilma. De activiteitenbegeleidster
klopte haar vriendschappelijk op haar
arm en vroeg: 'En, tante Lien, hoe
vond u de lezing, mooi hè?'
moessQn
36