Mijn oma në: Bereidingswijze: Doe in een ruime kom margarine, zout, suiker en lauw water en kneed totdat de margarine een beetje kleiner is. Voeg daarbij de tarwebloem en kneed het geheel tot een stevig deeg. Laat het deeg ongeveer drie uur rusten. Maak er ver volgens twintig a dertig ballen van. Rol elke bal met een deegrol uit tot een mooi rond plakje (zo groot als een schoteltje). Neem steeds een plakje in de hand en vul het met de pastelvulling. Sluit de plakjes zodat er een half maantje ont staat. Vorm met de duim een randje tot er een kartelrandje ontstaat of druk de rand met een vork goed aan. Frituur de pasteitjes in hete slaolie en serveer ze warm met een saus. Vuil ing voor pa stel clagi 1000 gram rundergehakt 3/4 dl water 6 sjalotten 1 prei 1 klein bosje selderie peper en zout naar smaak 3 theelepels suiker 2 theelepels nootmuskaat V2 dl maggi aroma 500 gram tarwebloem Bereidingswijze: Zet het gehakt met 3/4 dl water op en maak het goed rul. Pel en snijd de sjalot ten zeer fijn. Was en snijd de prei en sel derie fijn. Voeg alles toe aan het gehakt en roer het geheel goed door. Breng het op smaak met peper en zout en voeg suiker en nootmuskaat toe. Laat het geheel een half uurtje sudderen en voeg dan de maggi aroma toe. Voeg de tar webloem erbij en roer het geheel totdat de bloem opgelost is. Laten afkoelen en maak dan de pastelletjes zoals boven beschreven. Na het maken van deze pastelletjes heb ben wij met z'n allen gesmuld en ontzet tend gelachen om het pijitten. Nog steeds worden Ujang en ik gepest met deze spraakverwarring, en ik weet tegen woordig dat ik gewoon mereman of remas kan vragen voor het kneden van deeg. Tot volgende maand vanuit Sukabumi of Yokyakarta en wanneer u Selamat Makan heeft gekocht, veel plezier bij het maken van de recepten en hartelijk dank voor uw bijdrage. De laatste weken zie ik mijn oma. Meestal rechts voor me, op een afstand van een meter of drie. Nu heb ik haar al tientallen jaren niet meer in het echt gezien en ik heb nooit veel meer aan haar gedacht. Des te opmerkelijker dat ze er nu is en zo bij me blijft. Ze wil me misschien iets duidelijk maken, maar ik begrijp in de verste verte niet wat. Ze heeft haar gewone witte gezicht, de teint van een tachtigjarige die niet meer langdurig in de buitenlucht vertoeft. De ogen zijn niet helder, ook niet troebel, maar aan uitdrukkingskracht heeft die blik nooit ingeboet. Een bos grijze krullen heeft ze altijd behouden, tot in de negentig. Meestal zie ik alleen haar gezicht en dan komt er een afronding op borsthoogte. Als ik me inspan zie ik dat ze een zwarte jurk draagt en een ketting die ik niet ken. Haar gezicht zit goed in het vlees, Zo ken ik haar. Ik weet dat ze Indisch is, maar ik zie het niet. Hoe kom ik te weten wat ze bedoelt? Ze zal best weten dat ik niet zo helderziend ben. Soms zie ik wat, maar doorgaans ben ik blij als ik 's avonds mijn eigen tandenborstel herken. Wat weet ik eigenlijk van haar, van die grootmoeder die mij tot mijn eenentwintigste vergezeld heeft? Ze is de moeder van mijn vader. Ze heeft de oorlog meegemaakt, de bersiap-tijd, ze is naar Nederland gekomen. In Hilversum ontmoeten wij elkaar, onder de wastafel, waar ik me zolang heb opgesteld tot het vreemde volk, net uit Indië, weer vertrokken is. Later gaan we allemaal naar Den Haag. Ik verander steeds. Een andere klas, andere kleren, een ander lichaam. Mijn oma is altijd hetzelfde, een dame in zwart, lavendelblauw, paars en grijs. Ik kan me niet voorstellen dat ze ooit anders is geweest. Ze is als oma geboren en we drinken thee met veel koekjes en chocola. Als ik kom vraagt ze wat ik heb geleerd. Ze vraagt wat ik ga doen, wat ik wil worden. Ik zeg iedere keer wat anders, want ik kan geen keuze maken. Wie kiest beperkt zich. Het idee alleen al: een toekomst die vastligt. Mij niet gezien. Zo word ik bij het ene bezoek stewardess en bij het andere fotograaf. En dan heb je nog lerares Frans, of 'bij het leger' of 'iets in de muziek'. We bespreken de voor-en nadelen van ieder beroep en zij zegt: 'Ik ben in een verkeerde tijd geboren. Ik had later moeten komen, dan was ik gaan studeren. Medicijnen, geschiedenis, biologie.' Ze noemt ook steeds een ander vak. Het vak doet er niet toe. Oma wil zich ontwikkelen, weten wat er te weten valt. Ze heeft iets op de radio gehoord. Dat moet ik horen. Ze heeft iets in de krant gelezen. Daar moeten we het over hebben. Ze vertelt niets over vroeger, deze oma. Ze vertelt niet dat ze tijdens de oorlog met haar oudste kleinkind in een garage woont en na de oorlog in het kamp terecht komt. Ze vertelt niet over haar naoorlogse bezoeken aan het Rode Kruis waar ze informeert naar haar man en haar zoons. Ze gaat iedere dag om te horen of die drie al op een lijst te vinden zijn. Op een dag komt ze terug en zegt: 'Ik geloof dat ik hun namen zag staan, maar die mevrouw zei dat het niet zo was.' Mijn oma heeft het best wel goed gezien. Twee zoons en haar man hebben het niet gehaald. De mensen van het bureau durven het haar niet te zeggen. Een neef die ook informeert naar zijn twee neven en zijn oom moet haar maar zeggen dat mijn oma haar dierbaren verloren heeft. En het is diezelfde oma die mij met wakkere ogen aankijkt en zegt dat ze gehoord heeft dat er een groot popconcert aankomt en dat zij vindt dat ik daar naar toe moet. Jill S t o I k 47 ste jaargang - nummer 5 - november 2002 15

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2002 | | pagina 17