u Bevrijding Toen de eerste generatie Indische mensen Indië/lndonesië voorgoed verliet, liet ze de baboes, de Vreemde Oosterlingen, de djongos, de njai, de inlanders, de vrijheidsstrijder of pemoeda daar achter. De 'bediendes'. Hoe vaak heb ik dat soort mensen niet horen noemen. De Indische mensen, ouders, in Nederland aan een nieuw bestaan bouwend, hadden het over hun personeel! Diezelfde ouders, met een kolenkit door de flat sjouwend, hadden ooit op een voorgalerij gezeten en daar hun thee, koffie, bier of borrel aangereikt gekregen door een knipmessende inlander die alleen maar 'ja toean' of 'ja njonja' zei. De bediendes kletsten onderling natuurlijk in hun 'bijgebouwen', maar gewoon praten? Dat maakte je als tweede generatie niet mee. Marionetten waren het. Marionetten die pas na de Japanse bezetting tot de ontdekking kwamen dat je ook zelf initiatieven kunt ontplooien, Hét moment om van inlander Indonesiër te worden en de meneren en mevrouwen terug te verwijzen naar hun land van herkomst, ook al was Nederland al generaties lang uit hun denkraam. En in Holland werd ik als Hollandse generatie 'ingewijd' in hun leven van toen, via de sleutelwoorden. Jammer genoeg bleven het platte wajangpoppen zonder hart, geest of ziel; topjes van ijsbergen, woorden zonder wereld. Neem nou die Vreemde Oosterlingen. Dat waren jullie natuurlijk, dacht ik bij mezelf naar de ouders. Jullie waren daar vreemd. Anders was je daar nooit weggegaan. Als tweede generatie wist je altijd heel goed wat je wel en niet hardop moest zeggen, gewoon uit zelfbescherming, om je dag zo comfortabel mogelijk te houden, maar op deze manier onthield je jezelf wel informatie. Pas veel later kwam het beter weten. De bevolking van het voormalig Nederlands-lndië was juridisch gesproken in drie categorieën verdeeld: de inlanders, de Vreemde Oosterlingen (voornamelijk Chinezen en Arabieren) en de Europeanen. Voor ik het vergeet; de njai werd eigenlijk niet genoemd. Als ik op een kumpulan naar de herkomst van een voor mij bijzondere figuur vroeg, werd er weieens gefluisterd: 'Zij (of hij) is van een meneer de Vries en een inlandse. Zij waren niet getrouwd.' Door het fluisteren begreep ik dat het een en ander verkeerd was en mijn gevoelens van mededogen gingen naar haar uit. Had de njai - want zo heette de Indonesische huishoudster en bijzit van de Hollander - dan geen eergevoel? Had ze geen schuldgevoelens? Voelde ze zich niet een gevallen vrouw? Welnee, dat zijn begrippen waarmee de nieuwe, naoorlogse, 'Hollandse' kinderen werden opgescheept door hun kolenkit-sjouwende, matten-kloppende ouders die een nieuwe start maakten. Een njai kon zich verheugen in haar status. Hoe weet ik dat? Pramoedya Ananta Toer nodigt ons met Verhalen van Djakarta uit een kijkje te nemen in het gewone, alledaagse leven van het Indonesische volk in de jaren vijftig van de vorige eeuw. In zijn werk praten de figuranten uit het leven van onze ouders/grootouders tegen elkaar. Een voorbeeld. Ik ken pemuda's alleen als met de klewang zwaaiende bovenlijven zonder deodorant, maar bij Pram praat de werkeloze Idulfitri tegen zichzelf: 'Als ik me vroeger niet voor de onafhankelijkheidsstrijd had ingezet, maar met het roven van de bezittingen van de Japanners had meegedaan en na afloop die spulletjes stilletjes had verkocht, wat zou ik dan een zorgeloos bestaan hebben.' De sleutelmarionetten praten! Het zijn gewone mensen! Wat geeft dat een bevrijdend gevoel! Jill S t o I k Ik ben weer een maandje in Nederland geweest. Het viel niet mee om die ijskoude maand door te komen als je 35 graden celcius gewend bent. Maar ik heb het over leefd en zit inmiddels weer in Indonesië. door Ciska Cress In de tussentijd heb ik hier een huis kun nen bemachtigen. De voorkant oogt niet groot, maar van binnen is het een para dijs. Het huis is drie jaar oud en is maar twee jaar bewoond geweest. Wanneer je het huis binnenkomt voel je je meteen op je gemak, senang. Het huis heeft twee woonkamers, een grote eetkamer, een keuken, vier slaapkamers, twee toiletten (een hurk en een normaal toilet)drie douches en een grote overloop boven van acht bij vijf meter, waar met gemak nog een zit- of slaapkamer van gemaakt kan worden. Verder een groot dakterras met uitkijk over de sawa's. Aan de voor kant een kleiner dakterras met uitzicht op de straat. Het hele huis is betegeld met witte plavuizen. Ik heb zo enorm geluk met het huis. Enkele weken ben ik met mijn vrienden bezig geweest om van binnen de muren te witten en om alles schoon te maken. Verder is het huis in een keurige staat. Vele meubels, bedden en andere beno digdheden al gekocht, het is nu com pleet ingericht. Ik ben ook door de buurt volledig geaccepteerd, in het begin was ik orang belanda, maar tegenwoordig ben ik orang Jawa. Voel me zeer vereerd omdat het vrij moeilijk is om echt door de mensen te worden geaccepteerd. In het begin zien ze je als buitenlander en zijn ze toch een beetje wantrouwig, maar gelukkig heb ik mijn Indische uiterlijk mee (denk ik) en met de taal gaat het ook goed. Ik heb veel geleerd in een jaar, te beden ken dat ik vorig jaar niet eens kon tellen in het Indonesisch en nu serieus gesprekken voer met iedereen. Natuurlijk gaat het nog wel eens mis met moessQn 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2003 | | pagina 14