Foto: archief Moesson. de uiterste gren zen. Hier en daar langs 't huis zelf ston den wat lage palmen in de bekende houten kuipen-op-voet- stuk, terwijl een houten tuinstel, bestaande uit een tweezits- bank, een paar stoelen met armleuningen en een ronde tafel, ergens midden op 't grasveld aan de rechtervoorzijde stond. Van het vrijstaande huis uit - alles gelijk vloers - liep aan de achterzijde een lange, overdekte, P4i geplavuisde gang in een L-vorm eerst even rechtuit en dan in een rechte hoek naar links, waar hij eindigde bij de vertrekken van de bedienden, de keuken, badkamer, toilet en een opbergkamer. Pal tegenover de knik naar links stond wat verderop in de tuin een cirkelvormige muur, die via een opengelaten segment toegang verleende tot de waterput, zodat de bedienden de aldus omsloten ruimte zowel als bad- als wasgelegenheid konden gebruiken. Daar bevond zich ook een vrij primitieve toi letgelegenheid, die door een klein muur tje afgescheiden was van de waterputruimte. Peuk Dat toilet bestond uit een in de grond gemetseld gat, waarboven men gehurkt kon zitten, terwijl een gemetseld gootje vanaf de waterput voor de aanvoer van water gebruikt kon worden. Aangezien deze toiletruimte niet overdekt was, moest je daar als kind natuurlijk vaak naartoe, want wat is er spannender dan je behoefte doen in de vrije natuur zonder dat iemand je ziet? Aan de achterzijde van de cirkelvormige muur stond een grote, ijzeren bak om regen water op te vangen. Deze was van bin nen tamelijk verroest, maar in de droge moessontijd vormde die een prachtige schuilplaats bij het verstop pertje spelen. Ook heeft die bak een rol gespeeld bij de eerste keer dat ik probeerde te roken. Ik had een ver dord bloemstengeltje bewaard, want ik had gemerkt dat zoiets, eenmaal aan gestoken, bleef doorsmeulen. Gewapend daarmee en met een doosje lucifers kroop ik in de bak - die toen uiteraard droog stond -, zette me op de bodem en stak het stengeltje op. De rook inhaleerde ik diep, want dat had ik grote mensen ook zien doen. Na enkele verwoede trekken en diepe teu gen hield ik het voor gezien. Ik kreeg een vreemd gevoel in mijn maag en die plotselinge hoofdpijn was ook niet zo leuk. Bovendien beet de rook in m'n keel en mondholte. Ik heb toen 'n vrij grote "peuk" weggegooid en roken hoefde voor mij voorlopig niet meer. Goot De geheimzinnige sfeer van de tuin werd nog verhoogd door een vrij brede goot, die over de hele breedte van de achterzijde liep en waardoor water werd aangevoerd dat ons vanuit de tuin van de linkerburen bereikte. Het water kwam via een primitief afgerasterde opening in de hoge zij muur over ons terrein en verdween onder de muur aan de rechterkant. Aan die kant maakte wat laag begroei- sel de uitgang nogal moeilijk zichtbaar, zodat je het idee had dat de stroom zich in het niets oploste. Spannend was het om op bepaalde momenten te zien dat er "iets" met het water mee door je tuin werd gevoerd. Het kon van alles zijn: een aangevreten vrucht, een dood vogeltje, een uit werpsel, een stuk krant. Elk voor werp riep vragen op: hoe kwam zo'n vrucht in het water terecht; was dat vogeltje al lang dood; zou dat water helemaal uit de desa komen omdat er een uitwerpsel in dreef; zou de rest van die krant er nog achteraan komen? En natuurlijk was het het allerleukste om de goot te gebruiken als kanaal en je zelf gevouwen bootje of leeg lucifersdoosje, compleet met mast en zeil van bamboestokje en papier, er doorheen te laten varen en dat vlak voor de uitgang er weer uit te vissen. Als dat laatste een keer niet lukte - in de regentijd zwol de stroom aan en zat er flink wat vaart in het water - was de lol er af en hield je er maar mee op. Vogeltje Een extra attractie vormde de vogel populatie. De bomen waren zo hoog, dat de toppen als permanente broedplaats dienden voor vogels van diverse pluimage. Wel waren het voornamelijk blekoks, oftewel swah- reigers, die daar nestelden. In de paartijd gaf het een nooit aflatend lawaai, veroorzaakt door de baltskre- ten van de dieren. De grond lag daar ook altijd bezaaid met hun typische groenwittige uitwerpselen. Op den duur leerde je dergelijke plekken wel te mijden, want deed je dat niet, dan werd dat onmiddellijk afgestraft met zo'n plakkaat van bovenaf. Het feit echter, dat vlak na de broedperiode veel jonge reigers bij hun eerste vliegpogingen over de rand van het nest vielen en dan hul peloos op de grond lagen, vergoe lijkte veel. Je probeerde de wat grotere nog in leven te houden, maar dat lukte nooit. De ontzielde lichaampjes voerde je af via de goot, hoewel ik er toen nooit bij stilgestaan heb, dat dat nu precies het antwoord was op een van mijn vragen. 47 ste jaargang - nummer 11 - mei 2003 21

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2003 | | pagina 21