De andere wereld door Juul Lentze Er zijn mensen die geloven in de geestenwereld en er zijn mensen die er om lachen. To each his own. Door al de verha len over spoken en geesten, waar we in Indië mee opgroei den en bang mee werden gemaakt, wisten we dat we niet alleen waren op de wereld. Er is nog een andere wereld volgens die verha len, één - zeggen velen - die uit bedrog, bijge loof en waanvoorstellingen bestaat. Ze hebben een logische uitleg voor het plotselinge verschij nen en rondwaren van schimmen, stemmen, geluiden en meer onverklaarbare dingen. Ze beweren dat er geen wetenschappelijke bewijzen zijn voor de glimp van die andere wereld die aan enkelen van ons wordt getoond, en de bangerds zouden deze beweringen o zo graag willen gelo ven, want dan hoeven ze immers niet langer bang te zijn. Wat moeten we geloven van die verhalen en wat niet? Een moeilijke vraag, echt. Mijn ouders woonden op Djaboeng, diep in de desa, in een huis voordien bewoond door de wedono. Het was een stenen huis met betegelde vloeren en ma vond het al meteen sintroe, maar hield het voor zich. Pa 'geloofde niet aan die flauwekul', zoals hij het uitdrukte. Maar het was pa die, uit zijn slaap gewekt, gegiechel hoorde en het geluid van knikkers op de tegels. Klaarwakker nu, keek hij de kamer in en kon zijn ogen niet geloven. Daar, vlak voor hem, half verscholen onder het bed, waren twee kleine katjongs aan het knikkeren. Hij sprak hen aan en ze waren ineens verdwenen. Dat heb ik gedroomd, dacht pa. De volgende nacht echter zag hij ze weer en nu renden de kleintjes door de slaapkamer alsof ze krijgertje speelden. Mijn vader ging naar de wedono om te vragen of de man wist wie die twee kereltjes waren. De wedo no deed eerst alsof hij van niets wist, maar gaf toen huilend toe dat zijn zoontjes in die kamer waren gestorven. Hij had ze op het achtererf begraven maar er niks van gezegd, omdat hij bang was het huis niet te kunnen verhuren. Hij wees de graven aan, verwaarloosd als ze waren toen hij het huis verliet. Ze waren daardoor onrustig, zei hij en pa was het met hem eens. Mijn vader liet de graven opknappen en strooi de er knikkers rond in plaats van bloemen. De twee jongetjes kwamen niet meer. Ze waren tot rust gekomen, werd er gezegd. Mijn vader beaamde zelfs na dit voorval niet dat hij in deze dingen geloofde, maar noemde het nooit meer flauwekul. Sint Augustine, Florida, de oudste stad in Noord-Amerika opgericht door de Spaanse conquistadores in 1565, bestond uit een fort, The Castle of St. Mark waar tegenover de Old Town werd gebouwd. Vandaag de dag is de oude stad een trekpleister voor toeristen die nooit genoeg schijnen te krijgen van de nauwe straatjes, de lage huisjes met hun houten ramen, en vooral het hugenoten kerkhof, donker onder de schaduw van de eiken. De Spanjaarden ver loren de stad aan de Engelsen die het, op hun beurt, teruggaven aan de Spanjaarden en in 1821 namen de Amerikanen het over. Of het nu aan het warme klimaat ligt of aan iets anders, de andere wereld is er goed vertegenwoordigt en de zielen die er rondwaren hebben een internatio nale achtergrond. Zo gaat één van de vele ver halen over een zekere Judge Stickney die er overleed en op het ouwe kerkhof werd begraven. Na jaren brachten zijn kinderen het stoffelijk overschot over naar Washington D.C., waar ze woonden. Maar toen de kist werd opgegraven werd het deksel geopend door twee schavuiten die er vandoor gingen met de gouden tanden van de Judge. Sindsdien loopt een bedroefde Mr. Stickney te zoeken naar zijn tanden; hij waart niet rond in Washington, waar hij uiter aard zijn laatste rustplaats vond, maar op het hugenoten kerkhof in St. Augustine, waar hij zijn gouden tanden verloor. Tot op heden zien sommigen hem, tijdens de Ghost Tour voor nieuwsgierige toeristen, in een boom zitten mid den op het kerkhof, of er zoekend ronddwalen. Nou wil ik niet zeggen dat dit allemaal maar flauwekul is, want hoeveel weten wij tenslotte met zekerheid van de andere wereld af? Niets immers, tot eens de tijd aanbreekt dat we er zelf in belanden en dan zullen al onze vragen over die wereld waar we zoveel over hoorden einde lijk beantwoord worden. moessQn 47 s

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2003 | | pagina 8