mm*! De groeistuipen van de Nederlands-Indische kunst Veilingmeester Jan Pieter Glerum schrijft om de maand een artikel over koloniale en Indonesische schilderkunst. Dit is het vierde deel uit de serie van zes. door Jan Pieter Glerum Het culturele leven in Nederlands- Indië moet betrekkelijk saai zijn geweest. Tenminste, aan die indruk kun je je niet onttrekken, wanneer je de bijna eindeloze hoeveelheden vrijwel identieke schilderijen uit het begin van de twintigste eeuw aan je voorbij ziet trekken. De stormachtige ontwikkelingen op kunstgebied in Europa waren in Batavia nog niet doorgedrongen. Maar ondanks het culturele isolement konden ook in Batavia de gemoederen hoog oplopen. Kunstkring Aan het begin van de twintigste eeuw vonden veel mensen in Nederlands-Indië het kunstleven weinig inspirerend. De initiatieven om daar verandering in te brengen, schoten die tijd als paddestoelen uit de grond. Het eerste echt geslaagde initiatief kwam in 1902 van de grond. Toen werd onder het beschermheerschap van gouverneur-generaal Rooseboom de Nederlandsch-Indische Kunstkring opgericht. Deze Kunstkring organiseerde tentoonstellingen, lezingen, 14 cursussen en zelfs muziekavonden. In het begin beschikte de Neder landsch-Indische Kunstkring niet over een eigen gebouw. Daarom was hij te gast bij andere verenigingen zoals de Koninklijke Natuurkundige Vereeniging. Pas in 1914 kreeg de Kunstkring een eigen gebouw aan de Van Heutszboulevard, ontworpen door P.A.J. Mooijen. Het initiatief uit Batavia vond elders in de archipel weerklank: ook in Bandoeng, Medan, Soerabaja, Buitenzorg en Semarang werden kunstkringen opgericht. In 1916 werd een samenwerkings verband georganiseerd in de Bond van Nederlandsch-Indische Kunstkringen. Om verwarring te voorkomen heette de eerste moessQn Van conservatisme tc Dezen tjé.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2003 | | pagina 14