eid deugt niet' een broodschrijver. Hij werkte gewoon voor de verzekerings maatschappij en maakte slachtoffers systematisch stuk, hij schreef slechte rapporten over hen. Die gestudeerde man die zijn klauwen zet in kwetsbare mensen en ze een kunstje flikt. Dat stoort mij. Het gebeurt erg veel, en ik ben ervan overtuigd dat veel zaken het daglicht niet kunnen verdragen.' 'Elke keer weer geconfronteerd worden met deze zaken ervaar ik niet als vermoeiend, het ligt er maar aan hoe boos je bent. Soms wordt het gewoon te erg. Dan ben ik nog niet klaar met ze. Volendam? Dat is te dom voor woorden. Ik begrijp het niet, waarom laten ze de slachtoffers voortprocederen en is er nog geen regeling getroffen? Ik ben geen boze man, maar breng me niet in de juiste stemming. Door de legionella- uitbraak in Bovenkarspel en de vuurwerkramp in Enschede hebben we gezien dat de overheid onnaden kend met vergoedingen voor slacht offers omgaat en gewoon met geld gooit, terwijl ik er naar streef dat men zich meer verdiept in de schade die de slachtoffers werkelijk hebben geleden. Ons deel van de advocatuur is in Nederland nog niet geprofes sionaliseerd. Wij hebben twee dagen per week een medisch adviseur die ons bijstaat in de medische zaken, terwijl er in Engeland en de Verenigde Staten kantoren zijn van tweehonderd en meer advocaten die alleen maar met letsel bezig zijn.' Kansen benutten Beer's ouders, John Beer (Buitenzorg, 1924) en Dietje Doeve (Genteng, 1929) zijn in 1947 met de Willem Ruys naar Nederland gekomen. 'Beide ouders hebben in Japanse interneringskampen gezeten, maar ik denk niet dat ik daar alles van weet. Ik kom uit een gezin waarin met name mijn vader, zodra hij voet aan wal gezet had, de keus maakte om naar de toekomst te kijken. Er werd heel weinig over Indië gepraat, vanuit de stevige Indische traditie dat ze ons alles wilden besparen. We kregen als kind nooit vervelende verhalen te horen.' Zijn ouders scheidden toen Beer een jaar of zeven was, in 1971 stierf zijn moeder, in 1986 zijn vader en ergens tussenin grootvader Doeve. 'Toen mijn moeder stierf was ik negentien. Mijn zusje drie jaar jonger. Vanaf dat moment was ik redelijk op mezelf.' 'Ik heb mijn ouders altijd gezien als de generatie wiens ontwikkeling volstrekt gebroken is. Vooral mijn vader heeft erg zijn best gedaan hier te slagen en dat is hem ook gelukt. Hij is directeur van een grafisch bedrijf geworden en mijn moeder werkte bij de gemeente Amsterdam. Als mijn vader bijvoorbeeld ging tennissen, dan was hij binnen een jaar voorzitter van de tennisvereni ging, en als hij een vereniging van Indische oud hbs-ers had opgezet, was hij ook hier binnen de kortst mogelijke tijd voorzitter van.' 'Ik ben me niet cultureel-sociaal bewust geweest van mijn afkomst, ik ben gewoon een Amsterdammer. Als kind kregen we mee dat we onze kansen in dit land moesten benut ten; mijn jongere zus is arts gewor den en ik ben advocaat, dus dat is volgens mij wel aardig gelukt. Ik ben de advocatuur ingegaan omdat ik het rechtsprekende systeem interessant vond, en de vrijheid die je hebt als advocaat. Je bepaalt zelf welke zaken je neemt, en je kiest ook zelf je strategie. Wij moesten goed ons best doen en er altijd een schepje bovenop doen. Dit heeft mijn carrière zeker beïn vloed, daar kom je nooit meer vanaf. Ik denk dat dat een kenmerk is van een advocaat die zijn zaken wint; altijd een stapje extra doen. Dingen uitzoeken waarvan de tegenpartij niet verwacht dat je er tijd en ener gie in zal steken. De manier waarop je het feitelijk vooronderzoek doet, bepaalt hoe de zaak afloopt.' Beer ziet zichzelf niet als een Robin Hood die de een besteelt om de ander te verrijken, evenmin als een lijkenpikker. Hij ziet zichzelf als een advocaat die ervoor heeft gekozen om binnen de grenzen van het recht de belangen van letselschadeslacht offers te ondersteunen. 'Voor mij is de essentie van rechtshulp dat de maatschappelijk zwakkere partij de mogelijkheid krijgt om bij de rechter een gelijkwaardige strijd te leveren tegen een maatschappelijk sterkere partij. Als ik een zaak win geeft het voldoening en een gevoel van gerechtigheid, al kun je in dit vak niet altijd zwart-wit zeggen dat je gewonnen hebt. Voor mij is het belangrijk om de zaak tot een goed einde te brengen, dat er niet jarenlang gesteggeld wordt en dat ik tegen cliënten kan zeggen: het is een goede regeling.' 48 ste jaargang - nummer 3 - september 2003 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2003 | | pagina 9