De herwaardering van Indische en Indonesische kunst
Veilingmeester Jan Pieter Glerum schrijft om de maand een artikel over koloniale
en Indonesische schilderkunst. Dit is het vijfde deel uit de serie van zes.
Ondergewaardeerd
moessQn
Van kitsch tot kunst
Arie Smit - The Volcano.
door Jan Pieter Glerum
Héél lang geleden zette ik mijn eerste
stappen in de veilingwereld als
werkstudent bij het Veilinghuis
Mak van Waay, aan het Rokin in
Amsterdam. Ik studeerde toen kunst
geschiedenis. Maar het omgaan met
verzamelaars en vooral het in handen
houden van de schilderijen en
antiquiteiten, vond ik veel spannender.
Kunstgeschiedenis, zeker toen, was
gortdroog. Toen ik in 1964 van de heer
Nienhuis, de eigenaar van Mak van
Waay, een vaste baan bij het veilinghuis
aangeboden kreeg, greep ik die
gelegenheid dan ook met beide handen
aan. Na jaren van meubelen sjouwen,
zilver en koper poetsen, porselein
afwassen en alle andere 'nederige'
klussen die nu eenmaal in een veiling
huis gedaan moeten worden, werd ik
nu verantwoordelijk voor de catalogi.
Ik mocht zelfs een enkele maal
zelfstandig goederen taxeren en voor
veiling aannemen.
Vóór ik echter de deur uit mocht,
kreeg ik een aantal instructies mee.
Zo werden goederen uit de periode
rond 1900 absoluut niet geveild,
omdat die te weinig geld opbrachten
en ook in Indonesië geschilderde
taferelen werden de deur gewezen,
want deze leverden slechts enkele
tientjes op. Talloze schilderijen van
Dake, Eland, Dezentjé, Van der Does
en al die andere kunstenaars uit 'Ons
Indië' werden daarom doorgestuurd
naar veilinggebouw De Zwaan.
De werken van W.G. Hofker mochten
wél geveild worden. De door hem
geschilderde, aantrekkelijke Balinese
danseressen hadden namelijk een eigen
publiek. Er werd ook een uitzondering
gemaakt voor de Indische werken
van Isaac Israels, hoewel er voor zijn
Europese schilderijen nog altijd veel
meer betaald werd.
Overigens bleef deze onderwaardering
voor Indische zaken niet alleen beperkt
tot schilderijen. Ook Djokja zilver,
wapens en andere kunst was (en is in
enkele gevallen) niet aan de straat
stenen kwijt te raken. Achteraf heb ik
het waarom van die maatregel wel
begrepen. Toen veel Nederlanders in
1958 gedwongen werden Indonesië
te verlaten, sloeg dit diepe wonden.
De sfeer die hierdoor was ontstaan,
was niet bepaald geschikt voor een
bloeiende markt in Indische kunst.
Deze situatie zou enkele decennia
blijven bestaan. Een duidelijke
verandering speelde zich pas in de late
jaren tachtig van de vorige eeuw af.
Nadat ik een tiental jaren voor Mak
van Waay gewerkt had, werd dit
veilinghuis in 1974 door het (toen
nog) Engelse Sotheby's overgenomen.
Ik mocht hierna vijftien jaar de
scepter zwaaien over de Nederlandse
vestiging van deze veilinggigant.
In die periode vestigde ook Christie's,
de andere veilingmultinational, zich
in Nederland. In 1988 besloot ik voor
mezelf te beginnen. Een grote stap
die zou resulteren in de oprichting
van Veilinghuis Glerum. Toentertijd
was deze gevestigd in het Spaanse
Hof aan het Haagse Westeinde, waar
september 1989 de eerste Glerum-
veiling gehouden werd. We besloten
de koloniale schilderijen die daar
aangeboden werden te veilen,
vanwege hun toch meestal hoge
22