Poppenkast
Jill Stolk
de dollar), waar wij tegenwoordig
ook twee keer per jaar een veiling
organiseren. De volgende is alweer
op 7 december in het Mariott hotel.
Wat ooit begon als een beperkt
avontuur op het Haagse Westeinde
is op deze wijze uitgegroeid tot
een internationaal veilinghuis met
veilingen in Singapore en Jakarta.
Jan Pieter Glerum is directeur van
Glerum Kunst- en Antiekveilingen
te Amsterdam, en Glerum Larasati
Auctioneers te Singapore en
Jakarta. Sinds 1990 organiseert
hij regelmatig veilingen van in
Indonesië vervaardigde schilderijen.
Jill Stolk blikt terug
Sj op de herdenking van
v 15 augustus.
Echtgenoot en ik zitten ruim op tijd naast elkaar op de klapstoeltjes en kijken uit naar
bekenden. Er zijn er genoeg gelukkig. We voelen ons geen vreemde eenden in de
bijt. Wel veel grijze hoofden hoor. Ik heb nu al een idee over hoe ik daar over tig jaren
zal zitten. Met een grijs-wit hoofd. En als ik me omdraai zit er bijna niemand. Ja,
schrikbeeld!
De derde en vierde generatie voelen al lang niets meer voor dé Herdenking.
Weten zij veel... Ja, als al die groot- en overgrootouders ook niks verteld hebben...
Maar goed, zover is het nog niet en onze kinderen zijn er vandaag ook bij.
Dirk en ik geven zo nu en dan commentaar op de aankleding van deze en gene, we
wanen ons onder ons, maar opeens begint de meneer naast me toch te schateren.
'Ik hoor wat u zegt,' zegt hij. Gewoon zo. Hij heeft gevoel voor humor en ik bekijk
mijn buurman eens. Zijn stoel is heel lang leeg geweest en opeens zit hij daar.
Hij is stevig gebouwd met een kop die goed in het vlees zit. Hij heeft iets Chinezigs.
Het zou mijn vader kunnen zijn. Nou, een oom. Ik doe niet meer in vaders.
Regelmatig kijkt hij in het rond. 'Mijn vrouw zit ergens anders. Zij gaat bloemen
leggen.' Nog eens speuren. En opeens gaat hij gedecideerd zitten: 'Het lijkt mis
schien zo, maar ik mis haar niet.' Nu moeten wij lachen. Voor het programma begint,
kunnen we nog net wat gegevens over het weer uitwisselen. Het is zonnig, maar je
brandt niet weg zoals de dagen ervoor. Er is zo nu en dan een echt briesje, en niet
alleen in de toppen van die paar bomen aan deze kant van de waterpartij, maar zo
recht in je gezicht. 'Ik heb gebeld naar boven dat het niet zo warm zou worden,'
grapt mijn buurman. Hij heeft kinderen, kleinkinderen en twee achterkleinkinderen van
nul en twee jaar oud. 'U komt vast nog met hen te praten,' zegt Dirk bemoedigend.
'Ik hoop het,' zegt Buurman. Hij is met zijn achttiende jaar aan de Birma-spoorweg
terecht gekomen. 'Het was een nare tijd. Ik heb het weggestopt. Ik praat er niet meer
over.' (Toen had ik dus moeten zeggen: U moet niet van sudah-laat-maar, maar van
ayo-we-doen-het. Opschrijven, vertellen. Maar ik vond het niet het goede moment.)
Bij een voordracht zijn we natuurlijk stil. Daarna kunnen we verder. Buurman is in
1954 naar Nederland gekomen. 'We hebben een bruine huid en we zijn sterk,' zegt
hij. En over de situatie waar we middenin zitten, op onze klapstoelen, filosofeert hij:
'Waarom zitten we hier eigenlijk? Dit is toch poppenkast. Er is nog niets opgelost.
Er is nog steeds gerommel in de wereld.' Ik heb al heel wat lessen 'redenen om te
herdenken' achter de kiezen, maar het is grijs achter mijn voorhoofd. Laat ik het maar
eenvoudig zeggen: 'Ik zit hier voor mijn familie. Mijn vader heeft zijn drie broers en zijn
vader in de oorlog verloren.' Wat zegt buurman? 'Ik ben mijn hele familie kwijtgeraakt.
En waarvoor? Voor nop. Daar liggen je vrienden nou onder het gras.'
We mogen nu zelf ook wat doen. Stil zijn. Staan. Twee coupletten van het Wilhelmus
zingen. Bij het bloemen leggen door de verenigingen let Buurman goed op.
'Kijk, daar is ze.' Zijn vrouw. Op afstand begeleidt hij haar met zijn tekst. Bukken, de
bloemen neerleggen. 'Nu een stapje achteruit. Nu nog even stilstaan.' Ze doet het.
Als ze zich omdraait om naar haar plaats terug te gaan zegt Buurman: 'Ik hoop dat u
nog een fijne dag hebt. Misschien zien we elkaar weer.' En hij rent weg. Een jongeling
van bijna tachtig.
48ste jaargang - nummer 5 - november
2003
25