Een nieuw bestaan in Nieuw-Guinea Vanaf 16 april 1946 tot en met 12 augustus 1950 was Harry Willemsen werkzaam bij de PTT telefoondienst in Bandoeng. Hij merkte dat vooral zijn oudere collega's bang waren voor hun verdere loopbaan. Niemand wist immers hoe de toekomst zou verlopen in de jonge Indonesische republiek. Harry besloot in Nieuw-Guinea opnieuw te beginnen. door Harry Willemsen Harry: 'Op een middag kwam ik een oude schoolkameraad tegen. Hij vroeg mij of ik me ook had aan gemeld voor uitzending naar Nieuw- Guinea. Ik wist niet waar dit moest, maar mijn schoolvriend wel. Hij durfde niet, dus gingen we de volgende dag ons samen aanmelden. De man die ons inschreef, vertelde dat we een jaarcontract kregen met als loon één gulden vijftig per dag. Inmiddels hadden zo'n tweehonderd mannen uit Bandoeng zich aangemeld voor uitzending. De boot zou vertrek ken op 19 augustus 1950. De ochtend van 16 augustus 1950 stond ik op het centraal station in Bandoeng. Ik zag veel blijde gezichten van bekenden en vrienden. Het leek alsof wij ons nu pas echt bevrijd voelden, van oorlog, bersiap en onzekerheid. Wij kwamen die middag om half drie aan in Batavia en werden ondergebracht in het vroegere interne ringskamp ADEK. Omdat ons verblijf in Djakarta samenviel met de Merdeka feesten van 17 augustus, kregen we het advies om ons maar in het kamp te vermaken. Dit om botsingen tussen de Indische jongens en Indonesische burgers te voorkomen. Voordat wij op 19 augustus aan boord gingen, werd er een toespraak gehouden door een vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade. Hij vertelde dat het geen lolletje was om in Hollandia te zijn, omdat het leven daar hard was. Door deze toespraak wilde men vast voorkomen dat we later de overheid de schuld zouden geven van een tegenvallend verblijf in Nieuw-Guinea. Maar niemand trok zich terug; er meldden zich zelfs in Djakarta nog tientallen aan. Met de ms Jan van Riebeeck voeren we van Tandjoeng Priok naar Nieuw-Guinea. Op 6 september 1950 kwamen we aan in Hollandia. Toen we Hollandia-haven zagen, zakte de moed ons even in de schoenen. Zo'n zooitje was het. De eerste weken verveelden we ons dood, omdat de overheid nog geen plan, en dus ook geen werk, voor ons had. Onze eerste belangrijke opdracht kregen we van de geniedienst. Er waren een paar duizend mariniers uit Rotterdam vertrokken en er moest zo snel mogelijk een goede behuizing voor deze manschappen zijn. Direct werd ons loon sterk verhoogd en met veertig man werden we aan het werk gezet. Een week voor aankomst van de mariniers was het kamp klaar, daarom kregen we van de commandant een diner aangeboden. We werden gewel dig onthaald en dit was onvergetelijk. Onder leiding van Frans Jansen (alias Si Kaké) vormden wij een bouwploeg met nog acht jongens van rond de twintig jaar. Jansen had als enige bouwkundige ervaring in onze ploeg; noodgedwongen opgelopen tijdens de Japanse overheersing. Hij was een echte 'broeder' voor zijn medewerkers en hij had goede eigenschappen. Zo was hij altijd optimistisch en vast beraden bij moeilijke momenten. Hij bracht ons praktische dingen bij, zoals het bouwen van een woning. De meeste van zijn medewerkers waren schoolverlaters zoals: Leo de Koning, Bertus Brouwer, Walter Bens, Benjamin Raimon, Ronald Zitter, Philip van Heerdt, Richard Marcellinus, Albert Maspatella, Jean Fontain, en ikzelf, Harry Willemsen. Wij waren door de omstandigheden van de jaren vijftig aan een heel ander soort leven begonnen. Als proef kregen we van de genie een opdracht om een gebouw te maken voor de elektriciteitsvoorziening in Ifar. Van timmeren hadden we geen kaas gegeten, maar de opdracht had den we in vier maanden af, terwijl er eigenlijk zes maanden voor stond. moessQn Van rampsp ed naar 30

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2003 | | pagina 30