1
Kathy Hooysma-Boas:
Kathy's grootouders vestigen zich in 1906 in
Amsterdam; haar grootvader is diamantenhande
laar. In de Tweede Wereldoorlog wordt Kathy's
grootmoeder door de Duitsers weggevoerd. 'Ze was net zo
oud als ik nu, vierenzeventig jaar', zegt Kathy. Kathy wordt
in 1929 in Batavia geboren. Haar familie woonde toen aan
de Sluisbrugstraat in Batavia, schuin tegenover bioscoop
Capitol en naast bioscoop Astoria, die was gevestigd in het
zelfde type herenhuis als waar het gezin Boas in woonde.
Beide ouders zijn joods, vader Isaac Boas en moeder Marie
Vos. Zij leven niet volgens de joodse wetten, maar sommige
gebruiken worden wel in ere gehouden, zoals het eten van
matses met Pasen en kippensoep op vrijdagavond.
'Mijn vader is in 1941 al overleden', vertelt Kathy.
'Goddank, want hij had het nooit gered in het kamp.' Omdat
Kathy's moeder een Frans paspoort heeft en Japan niet in
oorlog is met Frankrijk worden Kathy en haar moeder pas
eind 1942 opgepakt. Maar als gevolg van het verdrag met
Hitier worden ze toch als joden opgepakt en eerst naar
Tanahtinggi vervoerd. 'Met een bultzak van vijfenveertig
centimeter breed, een tinnetje en bestek moesten we ons
melden op het Koningsplein. Het corveeën was afmattend,
maar dat was niets vergeleken bij de appels. Uren in de
brandende zon en er werd maar geteld en steeds opnieuw
kiotske enzovoort. Sommige vrouwen werden hysterisch
en dan duurde alles nog langer.'
'De bevrijding beleefde ik in het Adek-kamp, een hemel op
aarde vergeleken bij Tanahtinggi en Tangerang. Toch werden
we gewaarschuwd ons niet buiten het kamp te begeven,
omdat we dan de kans liepen getjingtjangt, in stukken
gehakt, te worden. Omdat ik er zo slecht aan toe was en mijn
moeder twee weken bij de Kempetei had gezeten, werden
we met een aantal vrouwen naar Hotel des Indes gebracht
waar mijn moeder en ik een paviljoentje kregen met een
eigen mandikamer, een woon- en zitkamer.'
'Ik voel me joods en Nederlands, maar het meest Indisch',
zegt Kathy nu. 'Ik voelde ook een zekere verwantschap met
Israël toen ik daar vier jaar geleden was, dat gekwebbel en
praten met handen en voeten. In Nederland heb ik dat thuis
gevoel niet. In de taal komt het joodse meer naar voren, de
Jiddische uitdrukkingen die ik thuis vaak hoorde, gebruik ik
nu nog en geef ik door aan mijn vier dochters.'
Tips over dit onderwerp Meer weten?
Bel Theo Wilton van Reede en Arjen Onderdenwijngaard, Joods Historisch Museum, www.jhm.nl,
tel: 013 -4 555 994 tel: 020 - 6 269 945
dertig is de band echter wel sterker
geworden; er zijn in die tijd vier
verenigingen ontstaan.
bronnenlijst over dit onderwerp.
Hierin zegt Glaser onder andere dat de
in Indië gevestigde joden zich voor een
belangrijk deel bezighielden met groot-
en kleinhandel. Ook waren ze aan
cultuurondernemingen verbonden,
werkzaam bij de overheid, het KNIL
en actief als arts, journalist of ingenieur.
De grootste joodse bevolking leefde
in Soerabaja, Batavia, Semarang en
Bandoeng. Toch waren er volgens Glaser
geen kosjere bakkerijen of slagerijen.
Begin 1958 woonden er ongeveer
vierhonderd Nederlandse joden in
Indonesië. Glaser schrijft verder dat
er in de 19e en 20ste eeuw tussen
de in Indië aangekomen joden geen
bijzondere band bestond. De voor
schriften van de godsdienst waren in
het warme Indië moeilijk op te volgen en
bij langer verblijf verslapte het religieus
gevoel steeds meer; van een joodse
gemeenschap was geen sprake.
Door het opkomend nazisme in de jaren
Wilton van Reede en Onderdenwijngaard
schatten dat er op zijn meest tussen
de 5.000 en 10.000 joden in Indië
leefden, waarvan het merendeel na
de oorlog naar Nederland vertrok.
Ook is een grote groep naar traditionele
emigratielanden getrokken zoals
Amerika, Australië en Israël.
48ste jaargang - nummer 5 - november 2003
49