Spiegel van de Indische Poëzie
Indisch meisje
I
De Antilliaanse auteur Cola Debrot
(1902-1981) rondde omstreeks 1920
zijn middelbare-schoolopleiding af
in Nijmegen. Hij ontmoette daar het
Indische meisje Annie (haar achternaam
is niet bekend) voor wie hij een grote
liefde opvatte. Zij verdween echter uit
zijn leven en liet slechts in enkele brie
ven en in één gedicht haar sporen na.
Dit sonnet 'Indisch meisje' publiceerde
hij in 1936, het werd later opgenomen
in Debrots Verzameld Werk (deel 2, 1985).
De herinnering aan haar is vermengd
met herinneringen aan latere gelieven,
maar haar handen en ogen zijn onverge
telijk. Het land van hun eeuwige liefde
is echter verdwenen, niet meer terug te
vinden.
Samengesteld door Bert Paasman en
Peter van Zonneveld
Indisch meisje
Het innig beeld van haar mij bijgebleven ■d
heeft zich vermengd met laatre werklijkheden.
Tot mijn geluk. Want anders was mijn heden
zeer vaal, o, niet zo glinsterend doorweven.
Ik immers ben geland op vele reden
waar eerst de palmen uit de verte wuiven.
Men ziet daarna de grote stofwolk stuiven
tussen de mensen, wrang en ontevreden.
Zij was zo jong. Zij had zulk lieve handen.
Zij kwam uit Padang en zij sprak van Indië
met de verschrikte ogen van een hinde
alsof zij in het ver groen land belandde
waar zij steeds mij, ook ik steeds haar beminde...
Dit land is, wreed verwoest, niet meer te vinden.
maart 2004 35