Beeld van prins Djogodolok, jaren dertig
Natuurbad Wendit
Toendjoengan, jaren dertig
Simpangapotheek, jaren dertig
Onze eerste herkenningstocht vanuit Tunjungan ondernemen we
om vijf uur 's middags. Het is spitsuur en bumper aan bumper rij
den auto's over de volle breedte van de straten. Dankzij het soepe
le geven en nemen dat kenmerkend is voor de Indonesische rijstijl
blijft er beweging in de file. Voor overstekende voetgangers zijn
enkele loopbruggen geplaatst. Enkele Surabayanen zien we met
doodsverachting door de rijdende automenigte waden, telkens
gered dankzij de reactiesnelheid van de automobilisten en hun
hekel aan de rommel die het geeft als je een voetganger overrijdt...
Ik probeer op mijn gevoel terug te vinden hoe ik vroeger door deze
straten naar de Gentengkali-school fietste. Veel gebouwen moeten
nog dezelfde zijn en de wegen lopen nog precies zo. Maar het ver
keer is zo overheersend geworden dat ik al vrij snel de kluts kwijt
ben. Simpang Apotheek op het punt waar Kaliasin en Simpang
samenkomen is er nog en het even verderop gelegen gouverneurs
paleis herken ik eveneens, de pilaren nog steeds keurig in het wit.
En linksaf in wat vroeger de Palmenlaan heette, zie ik aan de over
kant ijssalon Zangrandi, de plek waar we vroeger tuttifrutti-ijs
aten. Net zoals vroeger valt om half zeven de nacht als een bak
steen en vlak voordat het donker wordt bereiken we nog
logodolok, het aloude beeld van een geheimzinnig glimlachende
lavaanse prins in boeddhistische zithouding. Vroeger stond het
onder een waringin, nu is er een altaargebouwtje voor opgericht
en staat het droog onder een dak. De stenen ogen van de prins kij
ken vredig op ons neer.
Frisse neus
Bij elke grote stad op lava hoorde in de koloniale tijd - maar ook
nu nog - een 'boven', een bergdorp waar je in de vakanties naar
toe ging om een frisse neus te halen. Voor Surabaya was dat
Tretes, drie kwartier rijden op achthonderd meter hoogte gelegen
tussen de bergen Arjuno en Welirang. Mijn vader reed van 1950
tot 1953 het stuk dagelijks op en neer met zijn jeep, omdat in
Tretes het administratieve opleidingscentrum van de TNI was
gelegen. In een bungalowpark (Oase geheten) van zo'n dertig links
en rechts van een steile weg gelegen cottages, woonden de mili
taire studenten. In de grote schoolvakantie mochten wij altijd
gedurende twee weken één van die bungalows bewonen. Ik trok
dan vroeg in de ochtend met een vriendje de bergen in en als we
terugkwamen hoorde ik uit het open raam van het lesgebouw de
sonore stem van mijn vader zijn les opdreunen in Bahasa
Indonesia.
Hier groeiden rozen, hier huurde je paardjes om mee in de bossen te
rijden, hier liep je 's avonds naar buiten om te voelen hoe lekker
koud het was. Vriendjes beweerden dat ze hun eigen adem als
wasem konden zien, zó koud was het wel. Mij lukte dat nooit.
Toen we in 1974 voor het eerst terugkeerden schrok ik. Alle bunga
lows van de Oase waren tot hun essentie teruggebracht: krotten
waaruit alle deuren en ramen en alle sanitaire voorzieningen ver
dwenen waren. Kennelijk hadden de militairen het kamp verlaten
en had de bevolking alles uit de huizen gesloopt wat bruikbaar was.
Nu, dertig jaar later, is Tretes opgeleefd en vooral in het weekend
komen - net als vroeger - Surabayanen hier een frisse neus halen.
Ie kunt er weer paard rijden en een toeristisch looppad volgen
naar de waterval Kakek Bodo. Er zijn ook nogal wat massagesa
lons voor meer intieme geneugten.
Op de plek waar vroeger het lesgebouw van mijn vader stond is
nu een prachtig hotel verrezen (Surya geheten) en even is er de
verleiding om daar een kamer te nemen. Maar ik denk toch dat
maart 2004 37