van het land na de reis zal zijn.
Ons hotel Bumi Karsi ligt midden in een woonwijk en is modern.
Europese toiletten, warm water, een airco en veel marmer. We eten
in tuinrestaurant Paong. Met het geluid van brullende kikkers op de
achtergrond smullen we van sayur asem, sayur lodeh, ikan teri, sambal
goreng udang en knapperig gegrilde guramé, de lokale vis. Wanneer
we weer terug zijn in het hotel vallen we vrijwel direct in slaap. De reis
en de jetlag eisen hun tol.
Jakarta
De volgende dag word ik om half zes wakker gekraaid door de hanen
en de oproep tot gebed die door de luidsprekers van de moskee galmt.
Het wordt licht. Met mijn aantekenboekje en een pen in de hand schuif
ik een stoel bij het raam. Er is een mooie zonsopgang dankzij de smog
die als een deken over de stad ligt. Ik kijk en teken wat ik vanaf de
vijfde verdieping zie: palmen, pisangbomen, huizen met rode daken.
In de verte staan torenflats; die teken ik maar niet, ze zijn niet mooi en
horen niet bij mijn beeld van Indië. Niet dat ik mijn ogen wil sluiten
voor het moderne Indonesië, maar ik wil een echt Indië-plaatje teke
nen. Dus ik steek heel even mijn kop in het zand.
We gaan naar het Museum Bahari uit de zeventiende eeuw. Het
bestaat uit twee gerestaureerde pakhuizen van de VOC. Een van de hal
len bevat herinneringen aan de specerijenhandel, de andere herbergt
scheepvaartgeschiedenis. Leuk om te zien. We zijn de enige bezoekers
en de gids leidt ons rond. Hij spreekt wat Nederlands.
Na het bezoek aan het museum loodst de gids ons door de kampung
van de Pasar Ikan, het echte Jakarta. Hier komen geen toeristen, hier
heerst de armoede tussen krotten van golfplaten, plastic en vermolmd
hout. We lopen over verrotte planken boven de stinkende kali, die
verstopt is door volle vuilniszakken en andere troep. Een man laat een
emmer aan een touw zakken in de rivier, trekt de volle emmer op en
verdwijnt ermee in een hutje. Niet verder denken wat hij daar mee
gaat doen. We lopen tussen de mensen door (hoewel het gangetje
nauwelijks een meter breed is) en komen af en toe een vrolijk lachend
schoolkind tegen, keurig in een schoon uniform. Hoe krijgen ze dat hier
voor elkaar!? De volgende ochtend bezoek ik de Jalan Solo, de vroegere
Soloweg, waar mijn moeder op nummer tien haar jeugd doorbracht. Het
is een rustige straat in Menteng, een deftige wijk van Jakarta met veel
bomen, grote huizen en brede lanen. Ook Jalan Solo heeft veel groen. In
deze wijk wonen de welgestelde zakenlieden en ambassadeurs.
De oude mensen die nu met hun zoon in het huis wonen zijn allervrien
delijkst. We mogen gaan zitten en ze bieden ons iets te drinken aan. Ik
mag overal foto's maken. De vrouw nodigt ons zelfs uit om te blijven
eten, maar beleefd weigeren we en vertellen dat we nog naar Bogor en
Bandung moeten. Wanneer ik een foto van het stel wil maken, staat de
vrouw gauw op: ik moet wachten, ze is nog in katoenen ochtendjas en ze
wil zich verkleden voor de foto. Even later komt ze terug in een felrode,
gebloemde jurk, klaar om op de foto te gaan.
Bogor
Bogor is heel druk. Er rijden honderden angkut (angkutan kota), mini-
stadsbusjes, rond. Ze zijn felgroen, rijden een vaste route met maximaal
twaalf personen. Nou ja, als je er met een beetje douwen twintig in kunt
krijgen gaat het ook, geld is tenslotte geld. Verder wemelt het van de
bemo,dokaren becak.
We bezoeken de beroemde Kebon Raja, prachtige tuinen met immense
bomen. Ook zien we de oudste waringin van Indonesië. Hij staat aan de
rand van de tuin, bij de drukke rondweg. Arme boom, ze hebben hem
volgehangen met kerstlichtjes, en zijn prachtige takken hangen in de uit
laatgassen, werkelijk kassian. We gaan verder zuidwaarts via de Puncak-
pas: een drukke tweebaansweg met vieze, rommelige dorpjes in een
heel mooie, bergachtige omgeving. We zien overal uithangborden met
teksten die uit het Nederlands afkomstig zijn: Pos Polisi, Praktèk Dokter,
Stiker dan Stempel, Servis Kompor Gas, Spanduk, Pusat Onderdil.
juli 2004