T. AECKERLIN EN C. SCHOONENBERC O NEFFER KAMBEK
met pretoogjes aan.
Nu moetje weten dat het in die dagen absoluut ongepast was om
zomaar een meisje aan te spreken of gedag te zeggen. Tenminste, als je
haar niet kende. Ze keek je vernietigend aan of je kon een vuistslag in
je gezicht van haar broer verwachten.
De volgende dag bevond ik mij, zo rond dezelfde tijd, weer op de
Bantammerweg. Mijn moeder had mij in mijn beste kloffie en met ge
smeerde schoenen zien vertrekken. 'Kemana jij... naar waar', vroeg ze.
Ik kon door de spanning niets uitbrengen en liet haar vol vraagtekens
achter. Het duurde zeker een kwartier voordat ik Elsie in de verte zag
aankomen, gekleed in dezelfde hemelsblauwe jurk van de eerste keer.
Ik liep haar in een rustig tempo tegemoet. En een paar meter voor het
punt waar wij elkaar zouden passeren, stamelde ik met droge stem:
'Mag ik een stukje met je meelopen.' Haar reactie leek een eeuwigheid
te duren, maar ze stemde toe. Vanaf die dag in augustus 1942 liep ik,
wanneer ik maar kon, met Elsie op. Van het adres waar zij als kinder
meisje werkte tot aan haar huis in Gang Pe'baton.
Ik verdween uiteindelijk achter prikkeldraad en hoewel ik na de oorlog
sterk verzwakt was en doktoren mij aanraadden om aan te sterken in
Australië, ging ik naarstig op zoek naar Elsie.
Kort na onze hereniging kreeg ik van haar oude heer toestemming
om haar te trouwen. Ik ben op een muurtje gaan zitten om even bij te
komen. Indië was Indië niet meer, maar ik voelde me dolgelukkig.
Richard, Buitenzorg 1946
maart 2005
17