Een wee-zoete geur, wit-kleverig sap en gelig vruchtvlees. Moessons favoriete botanist Max van Balgooy vertelt alle ins-and-outs over de Nangka en verwante soorten met eetbare vruchten. DOOR MAX VAN BALGOOY Neem Nangka! Nangka behoort tot het geslacht Artocarpus, lid van de grote familie Moraceae, waartoe ook vijg (Ficus) en moerbei (Morus) behoren. Het geslacht Artocar pus telt ongeveer 40 soorten die van nature voorko men van India tot in de Pacific. Artocarpus heterophyllus Nangka Artocarpus heterophyllus (A. integra) -Nangka (Alg.) Jackfruit (Eng.) Deze tot 25 meter hoge boom komt oorspronkelijk uit Zuid-lndia, maar is al heel vroeg door de mens verspreid. De vrouwelijke bloeiwijze, dus later de schijnvrucht, groeit meestal aan de stam. Dit verschijnsel noemen we cauliflorie. Volgroeide 'vruchten' kunnen volgens de literatuur tot een meter lang worden. De grootste die ik zelf ooit heb gezien, was zo'n 80 centimeter lang en woog 45 kilo. De 'vruchten' worden vrijwel altijd aangetast door insecten en diverse vruchteneters zoals luwaks weten wel raad met een rijpe nangka. Je kunt daarom het best de nangka's al in een vroeg stadium verpakken, bijvoorbeeld in een goeniezak. Een rijpe nangka herken je aan de wee-zoete geur die hij verspreidt en aan het doffe geluid als je er op klopt. Ook een rijpe nangka bevat nog veel melksap (getah). Voor je een vrucht opensnijdt kun je je handen het best met olie inwrijven, dat ver gemakkelijkt naderhand het verwijderen van de getah. Onrijpe vruch ten (gori, ketéwél) worden gebruikt om te koken, bijvoorbeeld voor het bereiden van sayur lodéh of voor de overbekende Jogjase lekkernij gudeg. Er wordt beweerd dat als je een deel van de vruchten jong plukt de boom niet meer in staat is goede rijpe vruchten te leveren.Tegen woordig wordt van het rijpe vruchtvlees ook kripik gemaakt. Schijnvrucht Alle soorten van het geslacht Artocarpus zijn bomen met - bijna altijd - enkelvoudige verspreide bladeren, voorzien van een groot steunblad en wit kleverig sap in alle delen van de plant. Van sommige soorten wordt het sap zelfs gebruikt om vogels mee te vangen. Alle soorten zijn éénhuizig, dat wil zeggen dat mannelijke en vrouwelijke bloemen aan dezelfde plant zitten. De mannelijke in compacte kleine kolfjes, de vrouwelijke in grotere kolfjes. De vrouwelijke bloeiwijze groeit uit tot een schijnvrucht (syncarp), een bolvormig tot langwerpig compact geheel, meestal bezet met stekels. In die schijnvrucht zitten in een centrale as de individuele, eigenlijke vruchtjes ingeplant. Deze vruchtjes bestaan uit een taai zakje (pericarp) met daarin het zaad, in Indonesië algemeen aangeduid als'beton'. Van veel soorten wordt de beton gekookt of gepoft gegeten. Elk vruchtje is omgeven door een vlezig omhulsel, het vruchtvlees, eigenlijk het uitgegroeide bloemdek, dat weer omgeven is door talrijke lintvormige steriele bloemdekdelen (dami). moesson

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2005 | | pagina 18