Als trotse vader van zijn zoontje Nico en baby Wiesje.
Blangkedjeren, 1929.
Hij kwam in voi ornaat door de voordeur het huis aan de Vliet binnen.
In zijn zondagstenue van het KNIL: zwart lakens pak, de kepi met witte
verentooi, witte handschoenen, de linkerhand op de sabel. Langzaam
liep hij het hele huis door-, de lange gang, alle kamers, stond stil bij de
bedden waarin zijn kinderen sliepen, de keuken door, de tuin in. Over het
tegelpad dat hij zo kort geleden nog zelf had aangelegd, langs de rozen
en de lupinen. Door de achterdeur- weg.
(fragment uit Mijn vader zat ook bij het KNIL)
'Die nacht heeft zij afscheid van hem genomen - ik hoorde haar huilen
en stond aan haar bed en wist niet hoe te troosten. Mijn moeder is
vervolgens doorgegaan en keek niet meer achterom.Toen na de oorlog
van het Rode Kruis het bericht kwam van zijn dood, herinner ik me dan
ook geen ceremonie, geen afscheid. Indië was vervaagd, mijn vader
was vervaagd. Ik was tien toen ik hem voor het laatst zag. Hij kwam
niet meer aan de orde. Eerst was er de oorlog en daarna viel ons gezin
uit elkaar: mijn broer werd marinier en vertrok naar Indonesië om
mee te doen aan de politionele acties, mijn zusje werd verschrikkelijk
opstandig. Zij was haar vaders lieveling en kon zijn verlies gewoonweg
niet verwerken.'
Sprak je moeder dan niet over hem Ze moet toch eenzaam zijn
geweest?
'Het was de zorg van overleven in oorlog.Je had de zorgen van alledag.
Ze heeft haar liefde voor onze vader niet doorgegeven. We waren ook
zo'n klein gezinnetje. Ik zie ons nog zitten, 's avonds met z'n viertjes
aan tafel, in het licht van de lamp. We kenden niemand in Holland.Je
had het over eten; was het je gelukt een bloemkooltje te bietsen? Het
lijkt onbegrijpelijk, want mijn ouders hebben een goed huwelijk gehad.
En het moet ook eenzaam zijn geweest voor haar. Ik was zeventien
toen ik haar voor het eerst weer zag lachen.'
Wanneer kwam je vader weer in je leven terug?
'Na Is militair, is militair... wilde ik niet meer over Blangkedjeren schrij-
46 moesson