Korporaal Jan Kooij Bij de klaagdichten staat een scan van een oude foto uit de Atjeh oorlog, waarop Nederlandse KNIL-offïcieren en Belanda hitam troepen met getrokken sabel poseren op een slagveld vol gesneu velde Atjeh-strijders. Helaas bleven mijn e-mails onbeantwoord, maar de teksten horen duidelijk thuis bij het GAM, de beweging voor een vrij Atjeh. Omar Puteh, de schrijver van het stuk, is woordvoerder van het GAM in Noorwegen. Hebben de Afrikaanse soldaten in Atjeh zo'n onuitwisbare indruk achtergelaten dat de term 'Belanda hitam' meer dan een eeuw later nog steeds in zwang is om een wrede overheerser aan te duiden? Molukse KNIL-soldaten werden ook vaak 'Belanda hitam' genoemd. Maar in Puteh's klaagdicht worden naast de Atjehers ook de Molukkers, de Menadonezen en de Papoea's opgevoerd als de slachtoffers van de 'Inheemse Zwarte Hollanders.' Twee Afrikaanse compagnieën In de Atjeh oorlog hebben nooit meer dan twee Afrikaanse KNIL- compagnieën meegevochten, hooguit zo'n tweehonderdvijftig man. Maar hun optreden heeft duidelijk de nodige indruk ge maakt, zowel op de Atjehse troepen als op de Europese militairen in het KNIL. De Europese troepen hadden een heilige angst voor de klewangs van de Atjehse strijders. In een gevecht van man tot man waren geweren van weinig nut, behalve dan als steekwapen met de bajonet. Bajonet, kapmes en klewang waren nu juist de favoriete wapens van de Afrikanen. Een officier in Atjeh memoreerde hoe de Afrikanen hun geweer met bajonet gebruikten om mee te chargeren, zelfs om een bestorming mee uit te voeren, onder het uitstoten van 'ruwe wraakkreten bij het eerste bloedige treffen met den vijand.' Vanaf de tweede expeditie naar Atjeh in 1874 wordt Atjeh het be langrijkste wapenfeit in het stamboek van de ongeveer achthon derd Afrikaanse rekruten die tussen i860 en 1872 in Indië aankwa men. Twee Afrikaanse compagnieën dienden in het 2e bataljon infanterie onder luitenant-kolonel Karei van der Heyden. Cholera zou overigens meer slachtoffers maken in de gelederen van het Oostindische leger dan de gevreesde Atjehse strijders. In de eerste drie maanden stierven 78 Afrikanen. Na het vertrek van een deel De beroemdste Afrikaanse Atjeh-veteraan is ongetwijfeld korporaal Jan Kooij, die in 1878 werd benoemd tot ridder der vierde klasse van de Militaire Willemsorde. Na zijn afzwaaien uit het leger koos Kooij voor terugkeer naar Afrika. Tijdens zijn verblijf in Harderwijk, op de terugreis naar zijn geboorteplaats Elmina.werd tot twee maal toe zijn portret geschilderd: een statig studioportret door J.C. Leich en een impressio nistisch portret door de jonge Isaac Israëls. De schilderijen hangen nu in Museum Bronbeek. Jan Kooij, geboren in Elmina in 1849, tekende in 1869 voor twaalf jaar, waarvoor hij een fiks bedrag (tweehonderd gulden) aan handgeld ont ving. Van 1874 tot 1879 nam hij deel aan een hele reeks veldtochten in Atjeh, die hem een rij medailles opleverden. Het Overveluwsch Wee/r- b/od verhaalt hoe Kooij op 31 januari 1878 het leven van kapitein Binum redde'na twee Atjehers te hebben afgemaakt, en tien stukken geschut te hebben vernageld onder 't vuur van den vijand.' Een halfjaar later redde hij het leven van luitenant Bijleveld 'door een met klewang en lans gewapenden Atjeherte dooden, waarvoor hij als blijk van persoonlijken dank een geschenk van honderd gulden van den geredden luitenant ont ving. Verder mocht het den braven Kooij den 2öen April 1879 gelukken, met behulp van den korporaal Blik en den fuselier Jaap, beiden mede Afrikanen, een aanval van den vijand af te weren op een transport van 25 Europeanen en 65 kettinggangers, die belast waren met het halen van pisangboomen'. De krant prijst ook de beschaafde omgangsvormen van de Afrikaanse korporaal.'Kooij heeft een zeer gunstig uiterlijk, is uiterst beschaafd, en spreekt met de meeste liefde en achting over zijne familie en zijn land. Het Nederlandsch spreek hij zuiver'. De Atjeh-oorlog was de laatste grote oorlogsinspanning voor de eerste generatie Afrikaanse militairen. Hun Indo-Afrikaanse zonen en kleinzonen volgden in hun voetstappen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog deelden zij het lot van de KNIL-soldaten in de Japanse krijgsgevangenkampen, en na 1945 namen ze deel aan de strijd tegen de Indonesische nationalisten.Tot de Indonesische onafhan kelijkheid bleef het leven van de Indo-Afrikanen nauw verbonden met het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. mei 2005

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2005 | | pagina 37