Een onvergetelijke treinreis
estafettecolumn p Anne-Marie Heyligers
T3
C
Na een verblijf van een week in
mijn geboorteplaats Yogyakar-
ta wilden mijn man en ik naar
Bandung. Het was de zomer
van 1975.
De trein zou 's morgens om
7.51 uur vertrekken. Het leek
ons zinnig om de dag ervoor al
de kaartjes te kopen. Voor het
loket stond gelukkig maar een
kleine rij. Tien minuten later
waren we echter nog geen pas
opgeschoten. Het bleek dat
er steeds weer iemand even
vlug tussenin schoof. Nadat
het voor de zoveelste keer was gebeurd, kreeg mijn man er
schoon genoeg van en riep met bulderende stem in onvervalst
Nederlands:'En nou, is het afgelopen met dat voordringen'. De
mensen in de rij stoven verschrikt uit elkaar. Daarna begonnen
ze te lachen en lieten ons galant voorgaan. Tot onze verbazing
wilde de man achter het loket ons geen kaartjes voor de vroege
dagtrein verkopen. Toeristen werden geacht gebruikte maken
van de comfortabele sneltrein, die in de middag vertrok en een
uur na zonsondergang in Bandung zou zijn. De vroege trein was
een oude boemel, die er de hele dag over deed. Voor ons soort
mensen dus ongeschikt, dacht men. Maar wij wilden zo graag
bij zonsondergang door de Preanger reizen. 'Adembenemend
mooi', was ons verteld,'mogen jullie niet missen'. Daarom had
de boemel onze voorkeur. Met grote tegenzin werden ons twee
kaartjes toegeschoven, die ook nog spotgoedkoop bleken te
zijn. Plaatsbespreking kon natuurlijk niet.'Zorg datje er vroeg
bij bent, dan heb je de meeste kans op een zitplaats aan het
raam', was de raad van de man aan de hotelbalie.
Met twee koffertjes, een tas met etenswaren en een thermos
fles met thee stapten we als eersten een treinwagon binnen.
In een oogopslag werd het ons duidelijk waarom toeristen met
de sneltrein reisden. De wagon zag er totaal uitgewoond uit.
Er zaten gaten in de vloer, de matten zittingen van de houten
banken waren doorgezakt of helemaal kapot en van de baga
gerekken was ook niet veel meer over. Overigens was het er
wel schoon. We liepen de trein door en vonden tenslotte twee
zo goed als hele zittingen, zowaar tegenover elkaar en aan het
raam, met een opklapbaar tafeltje ertussen en een afvalbakje
daaronder. Wat wilden we nog meer. Al gauw stroomde de
wagon vol. Bij mij op de bank kwam een klein meisje zitten met
haar oma. Een jong stel nam plaats naast mijn man.de vrouw
op de bank en de man op de leuning. De tengere Indonesiërs
zaten dikwijls met z'n vieren op één bank. Wij voelden ons
behoorlijk plomp. Bij vertrek van de trein was er geen plekje
meer vrij. Men zat op de leuningen en ook in het gangpad. Zelfs
de wc werd permanent bewoond, bleek achteraf. Wij waren de
enige niet-lndonesiërs, maar niemand toonde zich echt ver
baasd. Ondanks de drukte hield iedereen zich opvallend rustig,
ook de vele kinderen. Dat veranderde op slag telkens wanneer
de trein stopte bij weer een volgend stationnetje. Dan werd er
van alles te koop aangeboden, voornamelijk etenswaren. Een
jongetje stak een hand met drie eieren omhoog, een ander had
een bakje met stukjes klapper bij zich, weer een ander bood
een paar sigaretten te koop aan. De vrouwen hadden meestal
een groter assortiment bij zich. Er werd haastig en luidruchtig
handelgedreven door de openstaande ramen. Als de trein wat
langer stilstond, kwam er zelfs een complete pasar door de wa
gons gelopen. De in pisangblad gevouwen porties gado-gado,
te koop bij een goedlachse Soendanese, hadden grote aftrek.
Wij zaten er verlekkerd naar te kijken. Met het oog op onze on
wennige magen hadden we besloten om niets anders te eten
en te drinken dan onze eigen meegenomen waar. En toen de
verkoopster mijn man een portie aanbood, wist hij, in verlegen
heid gebracht door het gulle gebaar, niets anders te verzinnen
dan over zijn maag te wrijven en daar een lijdend gezicht bij te
trekken. Ze toonde zich gelukkig helemaal niet beledigd. Inte
gendeel, ze deed hem na, zo van: 'wat zielig toch' en schaterde
het uit. De resten van het eten vlogen met verpakking en al het
raam uit. Niemand maakte gebruik van het afvalbakje, behalve
ik. Toen ik daar een pisangschil in deponeerde, viel hij regelrecht
op mijn schoen, tot groot plezier van het meisje en haar oma.
Het afvalbakje bleek bodemloos. Mijn schil ging dus ook maar
het raam uit.
Inmiddels waren de meeste passagiers in slaap gesukkeld. De
jonge vrouw naast mijn man had haar hoofd tegen zijn schou
der gelegd en sliep heerlijk zo te zien. Haar echtgenoot had er
kennelijk niets op tegen. Wij bleven naar buiten kijken, geboeid
door het landschap en het leven van alledag dat zich daarin
afspeelde. We hadden de laagvlakten van Midden-Java al ver
achter ons gelaten. De trein had intussen wel veel vertraging
opgelopen. Toen we door de Preanger reden was het al donker
geworden. Van de beloofde 'mooie zonsondergang' hebben we
jammer genoeg niets gezien.Toch hadden we deze treinreis
voor geen goud willen missen.
Anne-Marie geeft het stokje door aan Eric Schneider.
juli 2005 9