1 i NEFFER KAMBEK DOORTJAALAECKERUN EN RICK SCHOONENBERG i Al van jongs af aan voelde ik me aangetrokken tot Nieuw Guinea. Als elf jarige kwam ik geregeld bij een vriendinnetje in Soekaboemi in huis. Haar oom werkte voor de topografische dienst in de nog niet in kaart gebrachte buitengewesten. Tijdens zijn verlofperiodes bracht hij foto's en allerlei exotische voorwerpen mee die uitgestald stonden in één van de kamers. Al die nieuwigheden spraken natuurlijk tot de verbeelding. Toen ik na de soevereiniteitsoverdracht van mijn vriend Max vernam datje als contractant naar Nieuw Guinea kon gaan, bevond ik me in de zevende hemel.'Niek... ik ben in ieder geval van de partij', zei hij met grote stellig heid. In Semarang had ik in die dagen, zoals zovele Indische jongeren, een el lendige tijd. Ik zat op de Technische school aan de Karrenweg vlak voor mijn examens en ik kreeg het veelvuldig aan de stok met medeleerlingen die lid waren van het Indonesische studentenleger. Sprak ik met een maat een woordje Nederlands dan haalden ze onder hun blouse een wapen vandaan. Met die voortdurende dreigementen verpestten ze ons leven. Ik besloot me aan te melden op de Bodjongweg als DETA-contractant. DETA stond voor Dienst Economische en Technische Aangelegenheden. De DETA moest op Nieuw Guinea zorgdragen voor de aanleg van wegen, waterleidingen, het telefoonnet, huizen, loodsen... Noem maar op. Ook het opruimwerk van al het Amerikaanse legermateriaal behoorde tot de taken. Ik tekende een jaarcontract voor een dagloon van één gulden vijftig, met gratis kost en inwoning. Mijn moeder en zusje waren in alle staten toen ze het vernamen. Ze eisten van me dat ik eerst mijn diploma zou halem'Daarna mag je gaan avon turen.'Met smeekbedes en de gekste argumenten probeerden ze mij op andere gedachten te brengen. Maar mijn besluit stond vast. In een soort van afscheidsritueel pakten wij, een aantal weken later, gedrieën mijn spullen in. Ik had een trunk gekocht, een plaatijzeren koffer waarin ik een tiker.een bultzak en een grote hoeveelheid sambal goreng tempeh kon herbergen. Het afscheid viel mij zwaar.Toen de sleepboot Wilhelmina mij naar de afgeladen Poelau Laoet overbrachten ik mijn familie op de kade zag staan, deed dat pijn. Luister, mijn moeder was een Indonesische vrouw. Zij heeft mij meer dan liefdevol verzorgd. Haalde ik kattenkwaad uit dan gaf ze mij met haar zangerige stem een standje. Nooit schreeuwerig en altijd res pectvol. Had ik koorts dan zat ze aan mijn bed. Wilde ik als jochie niets eten dan maakte ze met haar vingers een kegeltje met rijst en stopte die in mijn mond. Zo kreeg ik toch mijn bord leeg. Door een deel van de familie werd ze altijd naar de zijlijn geschoven. Op een feest manoeuvreerden ze haar naar de keuken of de achtergalerij. Maakten ze van het gezelschap een foto dan hielden ze mijn ma buiten beeld. Op geen enkel portret kwam ze voor. Wij DETA-jongens kregen een plek in het voorruim. We vermaakten ons met bridgen, het bestuderen van de vissen die met ons mee zwommen en het roken van'Golden fiction'sigaretten, terwijl we op het dek van het uitzicht genoten. Toen wij in Hollandia van boord gingen, zag ik voor het eerst van mijn leven 'blanke'sjouwers met barang, met bagage op hun ruggen. Het bleek om een groep verbannen,foute Nederlanders te gaan. Een aantal van hen wist in Nieuw Guinea razendsnel promotie te maken. Met trucks werden we naar ons onderkomen in het Kloofkamp vervoerd. Een gewezen militair kampement opgebouwd uit halfronde zinken barak ken. Deze eerste dag verkenden we de omgeving en maakten we kennis met de barakoudste die ons informeerde over onze slaapplaatsen, het sanitair, de maaltijden en het pleintje waar wij de dagelijkse instructies zouden ontvangen. Toiletteren deden we boven een kali waar stalen strips overheen waren geplaatst. Zinken platen verdeelden de ruimte in hokjes. Uit een pijpleiding, met om de meter een aftappunt, stroomde ons douchewater. Onze eerste opdracht was het lossen van de Poelau Laoet. Auto's, levens middelen en cement. De vijftig kilozakken mortel maakten ons grijs. Aan het einde van de klus smeerden we ons in met margarine om het vuil uit de poriën te krijgen. Weken achtereen verbleven we op de werf, waardoor ons gestel veran derde. Kleren werden te krap en schoenen versleten al snel. Met ontblote bovenlijven en zelfgefabriceerde klompen van hout met leren riemen deden we ons werk. Van de werf kregen we uiteindelijk schoenen die ik insmeerde met lever traan om ze tegen barsten te behoeden. En daarnaast nog drie stuks jeans en drie lichtblauwe overhemden. Toen deGouvernements Werf Hollandia om een technisch tekenaar verle gen zat, meldde ik me meteen aan. Ik wisselde mijn rug vooreen potlood in. In de eerste weken in het Kloofkamp maakte ik kennis met een sergeant^ majoor van het KNIL. Deze beschikte over een grote collectie jachtgeweren. Voor honderd en vijftig piek kon ik een exemplaar kopen. Het was een vermogen in die dagen, maar ik ging toch naar de politie om een vergun ning aan te vragen. Het geweer zou ik in termijnen afbetalen. Nou waren de benodigde kaliber twaalf patronen in Hollandia nog niet voorhanden. Ik besloot om ze zelf te fabriceren, waardoor ik al snel als tekenaar ontslag nam en op een machinebankwerkerei aan de slag ging. Niet om de leut, maar om de noodzaak. Elk vrij uurtje besteedde ik aan het draaien van hulzen. Het kruit, de slaghoedjes en lopers vond ik bij kilometerpaal vier in een djoerang, in een ravijn. Daar lag tien ton munitie, achtergelaten door de Amerikanen. Op mijn vrije dagen ging ik op tjeleng jacht. Ik werd een jager op wilde zwijnen en verkocht het vlees per kilo aan een dame in Kota Nica.Vele kilometers liep ik om mijn buit af te leveren, maar zo nu en dan genoot ik van een maaltijd in het Slokkershuis. Gebakken aardappeltjes, vlees met botersaus en een wijntje... Niek, Hollandia ig$i september 2005 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2005 | | pagina 17