Tempo Doeloe
Tjaal Aeckerlin en Rick Schoonenberg werken samen aan het project Katanja... Het is een
interviewproject om de dialoog tussen Indische generaties te versterken. De verhalen
worden uitgegeven door KIT-publishers. Deze maand een verhaal uit de periode van voor
igg8, die zijn gebundeld in Lied van een tokèh, waarvan alweer de derde druk verschijnt.
DOORTJAALAECKERLIN EN RICK SCHOONENBERG FOTO'S KIT TROPENMUSEUM, AMSTERDAM
Anak Kampong
We woonden tussen de bossen. Niet ver van de Grote Postweg. In de
wijde omgeving was geen school te bekennen. Zo kwam ik bij het Leger
des Hei Is op de Java straat in Bandoeng terecht. In de vakanties en heel
soms in de weekenden als mijn moeder de reis kon betalen, mocht ik
naar huis. Dat was een feest, want ik was geen stadskind, maar een
natuurkind. Met mijn broers en zussen maakte ik kilometerslange wan
delingen. De rijstvogels opjagen in de sawa's, kijken naar een karbouw
die door een jongen werd gewassen of tot aan mijn knieën wadend door
een ondiep stroompje.
Een enkele keer liepen we helemaal naar Andir, het vliegveld in Ban
doeng. Dan kwamen we vanuit Tjimindi, over de spoorbaan. Met onze
blote voeten op de rails voelen wanneer er een trein aankwam. En dan
snel opzij springen. Bij Andir hingen we urenlang tegen het hekwerk. Het
was allemaal nog nieuw. Hangars en vliegtuigen die landden en opste
gen. Ik zwaaide als ze aankwamen of vertrokken.
Aan de stand van de zon en de schaduw zagen we wanneer we weer
terug moesten. Dat ging bij mij automatisch. Ik wist tot aan mijn negen
tiende niet van klokkijken.
Via de kampongs was de snelste route terug. In de dorpen waar mijn
moeder veel kennissen had bleven we even rondslenteren. Zag ik de
vrouwen rijst stampen en de kippen de gemorste rijst oppikken. Ze lieten
het mij ook proberen, maar dat ritme is moeilijk en zwaar. Als het begon
te schemeren werd het vleermuizentijd. Zodra we die beestjes zagen
rondfladderen moesten we voortmaken om op tijd thuis te komen.
Door deze tochten werden we vaak uitgescholden voor anak kampong.
'Diam'had mijn moeder ons geleerd. Gewoon zwijgen. We zagen er soms
inderdaad niet uit. We droegen geen schoenen, want daar moesten we
zuinig mee zijn. Als het echt niet anders kon houten slippers met zo'n
bandje om de wreef. En er zaten vochtplekken en vlekken van rode aarde
op onze kleding.
Zo liepen wij op een dag langs de villa's van Nederlanders. De één had
een vijver waar je tegen betaling kon vissen. De ander hield varkens voor
de verkoop. Wij keken op onze hurken van afstand naar al dat moois.
Kwam er een meisje naar ons toe en we raakten in gesprek. Ze nodigde
ons uit op het erf. Eerst wilden we niet, want we waren erg schuchter.
Maar we wilden die ikan mas, die grote goudvissen wel eens van dichtbij
bekijken. Dus we liepen schoorvoetend achter haar aan. We stonden nog
geen minuut om de vijver of haar moeder komt aangelopen en jaagt
ons weg. 'Niks terugzeggen'zo was ons geleerd. Heel af en toe wandel
den we door winkelstraten. Zo leerde ik op een dag Maison Bogarijen
kennen. Enkele meters voor de zaak begonnen we langzamer te lopen. Ik
kon nog maar net over de hoge plantenbakken heenkijken. Op het terras
zag ik dames onder grote parasols zitten. Ze droegen hoedjes en waren
erg mooi gekleed. Bedienden in nette witten pakken serveerden thee en
gebak. We waren allemaal erg onder de indruk, maar durfden niet te
lang stil te blijven staan. Iets verder op de Bragaweg kwamen we langs
de duurdere kledingszaken. Door de etalageruiten zag ik prachtige jurken
hangen. Ik keek en keek en zag mijzelf al in die kleding rondlopen. Met
mijn fantasie vergat ik een hoop zorgen...
Divertje, Tjimindi 1938
januari 2006
27