Katanya... o Tempo Doeloe Tjaal Aeckerlin en Rick Schoonenberg werken samen aan het project Katanja... Het is een interviewproject om de dialoog tussen Indische generaties te versterken. De verhalen worden uitgegeven door KIT- publishers. Deze maand een verhaal uit de periode van voor 1938, die zijn gebundeld in Lied van een tokèh, waarvan alweer de derde druk verschijnt. Wij woonden, samen met een paar honderd gezinnen, in tangsi 'Mi litair Hospitaal' in Batavia. Het was een uitgestrekt kazernecomplex omgeven door kawat, door een omheining van prikkeldraad. Rond de appèlplaats lagen de chamiorees en loodsen met sanitair, kookmoge- lijkheden en wasvoorzieningen. In de chambrees leefden een groot aantal families, van elkaar gescheiden door groene gordijnen. In ons woonblok verbleven er totaal zeven. We hadden ieder een paar vierkante meter tot onze beschikking. Kleding, schoeisel en persoonlijke bezittingen bewaarde mijn moeder in leger- kisten. Op de bovenzijde waren het stamboeknummer en de naam van mijn vader geschilderd. Het rustgedeelte bestond uit een houten tafel waarop mijn ouders en de twee kleintjes sliepen. De andere kinderen lagen in de koiong, de ruimte onder de tafel, op tikers of in het stapelbed. Doordat we zo dicht op elkaar leefden en onze muren van katoen waren, kenden we nauwelijks privacy. Ik hoorde 's avonds hoe een moeder haar kind in slaap neuriede, het gekibbel over geldproblemen of het zorgelijke gemompel als er iemand ziek was. In de tangsi heersten strenge leefregels. Vlak na de reveille mocht nie mand zich meer in de chambree ophouden. Onze spullen moesten netjes opgeruimd zijn en de gordijnen geopend. Alles klaar voor de dagelijkse inspectie. Dus ik zocht, zodra ik wakker werd, snel een plekje aan één van de lange mandibakken. ledereen was druk in de weer met zeep en gajongs waarmee we onze lichamen overgoten. Al dat watergekletter maakte een hels kabaal op de betonnen vloer. Mijn moeder maakte ondertussen het ontbijt klaar. Hurkend tussen overvolle kasten, aanrechtjes en bergruimtes. Ook hier was het lawaai erig door het sissen van olie in wajangs en het getinkel van spatels in potten en pannen. Hadden we haast dan kochten we wat pisang- goreng of ketan van een tante. Tante en oom, zo noemden we alle volwassenen in de kazerne. Mijn vader zag ik in de ochtenduren hoogstens in een flits. Hij werkte in het Militair Hospitaal op de polikliniek en verzorgde voornamelijk kleine verwondingen en breuken. Er kwamen niet alleen patiënten i onze tangsi, maar ook vanuit tangsi hoe Bataljon'en tangsi 'Wielrijders'. Al deze woonkazernes lagen, dicht op elkaar, ingeklemd tussen de wijk Senen en de rivier de Tjiliwoeng. Als ik in mijn groepje naar school liep kwam ik pas bij gang Kenari de eerste burgers tegen. Tot dat punt zagen we elke dag hetzelfde tafereel. Militairen bezig in hun werkplaatsen, met corvee, exercitie of uitputten de gymnastiekoefeningen. De vrouwen deden ondertussen de was aan de waterpompen, klopten de tikers uit of troffen voorbereidingen voor het middageten. Die maaltijd vond plaats in een lokaal aan lange tafels. Het leek dan net één grote familie van Ambonezen, Timorezen, Menado- nezen, Sundanezen en Javanen... Naast de tangsi, net aan de andere kant van het prikkeldraad, woonde een familie die een radio bezat. Om ons een plezier te doen deden ze aan het eind van de middag de volumeknop voluit open. Rond een uur of vier verzamelden moeders en kinderen zich rond de asemboom en luisterden we naar krontjong en hawaiianmuziek. Terang boelan, Terkenang kenang en Bengawan solo. Het moment voor de moeders om de lange haren van hun dochters uit te kammen. Behalve met muziek vermaakten we ons met kastie. Wel moest ik onder tussen een oogje houden op mijn broertje en zusje. Mijn zusje, de kleinste droeg ik soms in een slendang, een draagdoek op mijn heup, terwijl ik aan slag was of achter de bal aanrende. Soms ook onderbrak ik het spel om mijn moeder te helpen met water te halen of kleding te vouwen. Dat stoorde niet, want alle kinderen hadden zo hun taakjes. Pas tegen vijven mochten we de chambrees weer in. Tegen die tijd kwam mijn vader ook weer terug van zijn werk in het Militair Hospitaal. Hij verruilde meteen zijn uniform voor een korte broek en verdween weer. Vaak verzorgde hij zijn vechthaan. Met dat beest speelde hij wedstrijden. Vijf, zes mannen daagden elkaar uit en spraken af op een open plek net buiten de tangsi Pas laat op de avond kwam hij terug en kroop hij op de houten tafel, dat als ouderlijk bed diende. Lies, Batavia 7998 februari 2006 29

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2006 | | pagina 29