'Geloof je erin? We kopen het' Er is in die dagen nauwelijks enige belangstelling voor de Nederlandse Nieuwe Kunst. Frans: 'Als handelaar voelde ik me een verlengstuk van de buitenlandse stijlen. Waarom koop ik geen Nederlandse kunstnijverheid?, dacht ik na verloop van tijd. Die kon je makkelijk inkopen, maar moeilijk verkopen, omdat er amper iets over bekend was. Dan moet ik, bedacht ik, eigenlijk een boek schrijven dat aantoont dat Nederlandse toege paste kunst even veel kwaliteit heeft als de buitenlandse. Dat boek is in 1983 verschenen, na de dood van mijn moeder. Ook zij is op jonge leeftijd overleden, 64 jaar oud. Toen ze hoorde dat ze kanker had, zei ze tegen mij: "Dat is mijn straf. Voor dat ik jullie verlaten heb." Ik heb veel verdriet gehad van haar dood. Gelukkig heb ik haar nog wel kunnen vertellen dat ik het boek aan haar zou opdragen. Ik beschouw het nog steeds als een hoogtepunt in mijn loopbaan.' 'Vervolgens zijn Daan en ik met de galerie naar de Spiegelgracht verhuisd. Want ik wilde nóg groter en nóg meer in de loop. Al die jaren heb ik boven de winkel gewoond. In het begin was de winkel heel leeg, maar allengs werd het steeds voller. Als ik bij veilingen in kocht, was er nauwelijks concurrentie. Soms was ik de enige die bood. Anderen - musea bijvoorbeeld - hadden er minder geld voor over. Als ik twijfelde, zei Daan:"Wil je 't hebben? Geloof je erin? Dan kopen we het." Ik werd door hem gesterkt. Hij zei:"Je kunt alles bereiken als je er maar in gelooft.'" Frans: 'Eigenlijk wilde ik na de mulo naar de kunstacademie, maar dat durfde ik niet. Ik dacht van veel dingen dat ik het niet kon. Een soort minderwaardigheidscomplex, waarvan ik denk dat dat Indisch is. Met minder genoegen nemen. Ik was verlegen en nam onbeduidende baantjes aan, werd assistent handelscorrespondent. En toch wilde ik me bewijzen - ook om te laten zien dat Indo's meer kunnen. Ik had wel de ambitie, maar niet de kracht.' 'In Amsterdam voelde ik me op m'n plaats; ik had het gevoel deel te nemen aan de maatschappij. In 1969 kwam ik Daan (van der Cingel, MvA) tegen. Op straat. We keken elkaar aan, het was raak en dat is nooit meer overgegaan. Ik was in die tijd psychiatrisch verpleegkun dige. We gingen veel naar Parijs en ik zag die prachtige metrouitgan gen van Hector Guimard. Ik raakte onder de indruk van de art nouveau. Daan zei: "Waarom begin je geen winkel, als je toch wilt ophouden met de verpleging?" We openden een winkel in de Jordaan.die heette Santekraam. Daar hebben we één jaar gezeten. We verkochten poppen en poëzieplaatjes, maar ook al vazen van Gallé en Lalique, die we in het weekend in Parijs inkochten. Ik kreeg allerlei interessante verza melaars in mijn winkel, mede dankzij Restaurant Special - hét Indisch restaurant in die tijd - verderop in de straat. The beautiful people van Amsterdam kwamen daar. Ik besefte dat de winkel moest verhuizen naar een buurt met meer doelgerichte klanten. Na een jaar konden we in het Spiegelkwartier terecht. Daan en ik hebben elkaar heel goed aangevuld. Ik bedacht de dingen en hij regelde alles."Jij bent de ziel en ik ben de motor van de winkel," zei hij altijd. mei 2006 „I,

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2006 | | pagina 17