Katanja... Tempo Doeloe I ...Het zou niet lang meer duren voordat de Japanners Soerabaja zouden binnenwandelen. Al vanaf februari vielen er bommen in het havenge bied Tandjoeng Perak. Toen mijn ma vernam dat de olieopslag en andere installaties en goederen door zogenaamde destructieploegen werden vernietigd, besloot ze naar familie in Malang te vertrekken. 'Het is maar tijdelijk', benadrukte mijn moeder. In ons buurtje deed namelijk het gerucht de ronde dat in het verre verleden de Javaanse vorst Djojobojo de komst van de Japanners had voorspeld. Ze zouden maar kort blijven. Hoogstens drie maanden. De tijd die een maïsplant nodig had om tot volledige wasdom te komen. Het verhaal stelde ons kinderen gerust. Over niet al te lange tijd was alles weer als vanouds en zou onze vader, die zich als reservist ergens op Java bevond, weer in ons midden zijn. Vroeg in de ochtend hielp meneer Vickenzer, onze buurman, met het inladen van onze bagage in de kofferbak van de dofgrijze huurauto. Hij had na lang tawarren, een spel van loven en bieden, een redelijke ritprijs bedisseld. Meneer Vickenzer zwaaide ons uit totdat we van de Embong Ploso de Palmenlaan in draaiden en uit zijn zicht verdwenen. Hij zou een oogje op ons huis houden. Tommy, Bern en ik zaten achterin. Het was de eerste autorit van ons leven. We keken onze ogen uit. We passeerden de eindeloze sawah's en groentetuinen tussen Sidoardjo en Porong. Bij Pandaan hielden we een korte rustpauze bij een eethuisje langs de weg. Ze serveerden er één maaltijd: witte rijst met rendang en ketimoen, komkommer in het zuur. Na het maal haalde onze chauffeur Sadi een jerrycan uit de kofferbak en goot deze leeg in de benzinetank. Hij gaf een paar trappen tegen de banden, waarna we vertrokken. In het berggebied richting Lawang raakten mijn broers in slaap. Hun lichamen lagen verslapt tegen elkaar en ze keken met halfopen ogen de wereld in. Mijn moeder knikkebolde. Haar hoofd viel voorover, waarna ze telkens met een schokje wakker schoot. Ook ik dreigde in slaap te val len, maar kon mijn ogen niet van Sadi afhouden die bij elke bocht sterk afremde alsof hij daarachter een groot gevaar verwachtte. Toen we Malang naderden, reden we in slakkengang langs de rivier de Brantas. Sadi en ik keken vol verbazing naar de vernielde watervlieg tuigen. Uitgebrande karkassen rustten tegen de oever. Soms zagen we alleen een staart boven het bruingele water uitsteken. Een aantal toestellen was met de stroom meegevoerd en lag verspreid in een bocht. De drijvers waren onklaar gemaakt, zodat de ene vleugel in het water stak en de andere omhoog naar de hemel wees. 'Net vogels die door een groep jagers zijn aangeschoten', merkte Sadi op. Ik wilde mijn familie wakker maken om ze op het schouwspel te wijzen, maar we naderden inmiddels de rand van de stad. Eenmaal in Malang begon Sadi opgewekt tegen mij te kwebbelen alsof er een hele last van hem afviel. Mijn moeder, Tommy en Bern ontwaak ten en vroegen zich bijna gelijktijdig af of we onze bestemming hadden bereikt. 'Ini soedah Malang boe', 'We zijn al in Malang mevrouw,' verduidelijkte Sadi. Op de Idjen Boulevard klaarden wij kinderen helemaal op. We zagen allemaal leeftijdsgenootjes vol overgave buiten spelen. Ze rolschaatsten, voetbalden op kleine veldjes tussen de rijbanen, en knikkerden in de stille zijstraten. Sadi draaide de Poentjakweg in en stopte voor een woning van waaruit vele stemmen klonken. Onze chauffeur prevelde een koran tekst en stapte als eerste uit. Tante Amy, een stevige Indische dame en tevens de oudste zuster van mijn moeder, kwam op ons toegevlogen en trok ons zo'n beetje uit de auto. 'Ach lieve luitjes, kom er toch uit.'Zij stond bekend als rots in de branding die stand wist te houden onder moeilijke omstandigheden. Nadat Tommy, Bern en ik ons aan haar greep hadden ontworsteld, renden we het huis in. Het zat tjokvol familie en onbekenden. Naast de vele logees die bij tante Amy een veilig onderkomen zochten in afwach ting van wat gebeuren zou, herbergde ze ook haar 'kinderen'. Daarmee bedoelde ze haar twee bulterriërs die aan de voorzijde 'woonden', en de twee boxers die aan de achterzijde 'woonden'. Al direct de eerste dag begreep ik dat in het overvolle huis de deuren niet altijd dicht bleven. De talloze kinderen lieten ze vaak openstaan, zodat de tocht die door het huis blies luchtjes meevoerde van voor naar achter en omgekeerd. Om beurten sloegen haar 'kinderen' met hels kabaal aan. Tante Amy schalde dan: 'Toetoep pintoe', 'Deur dicht.' Terwijl ik op weg naar het toilet de klink stevig in mijn hand vasthield, sprong één van de bulterriërs tegen de deur die openvloog. Het beest rende grommend naar de achterplaats en zette zijn tanden in de nek van een van de boxers. Geblaf gekrijs en vermanende woorden van de tantes. Toen niets hielp, volgden het geschreeuw en de rake klappen van de mannen in huis. Ze trokken de honden uit elkaar die jankend afdropen. Om verdere confrontaties te voorkomen kregen Bern en ik, als oudste kinderen, de opdracht ons bij de deuren te posteren zodat de dieren elkaar niet meer konden bereiken. We voelden ons zwaar gekwetst door deze behandeling, maar durfden niet te protesteren. Zelfs toen onze blazen het bijna begaven, bezaten we niet de moed om tante of mijn moeder om respijt te vragen. Als we de deuren niet bewaakten, moesten we onze tantes pidjitten. We masseerden schouders, nekken, handen en slapen. We verwijderden de uitwerpselen van tantes 'kinderen'of we deden boodschappen. Na een week vertrokken we weer naar Soerabaja. Het stampvolle huis begon ook ma tegen te staan... Frans, Soerabaja 7942 augustus 2006 25

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2006 | | pagina 25