\SSS\ DOORTJAAL AECKERLIN EN RICK SCHOONENBERG FOTO'S KIT TROPENMUSEUM, AMSTERDAM Potong bros ...Eenmaal in de week bezocht mijn pa zijn kapper. 'Potong bros,' gaf hij de coiffeur bij elk bezoek te kennen. De haren bovenop zijn hoofd dien den van gelijke lengte te zijn.'Er moet een vliegtuig op kunnen landen.' Mijn vader zag het levenslicht in 1882. Hij kwam uit een boerenfamilie in Friesland. Waarschijnlijk tekende hij voor Indië, omdat het platteland in zijn jeugdjaren grote armoede kende. Hij was een makkelijke vangst voor de ronselaars die hem en zijn ouders een gouden carrière beloofden. Het Knil leek toen op een echt vreemdelingenlegioen. Overal uit Eu ropa meldden zich rekruten aan. Duitsers, Zwitsers, Fransen en Belgen. In veel gevallen niet de meest verheven schepsels. Dit maakte dat mijn moeder met enige voorzichtigheid aan een relatie met mijn pa was begonnen. Europese soldaten waren in haar beleving grof van taal en weinig innemend. Het verbaasde haar dat ze, tijdens hun eerste ontmoeting, in perfect Soendanees door mijn vader werd aangesproken. Gewoon op straat, toen ze met een mand vol kleding in haar handen stond, net terug van de openbare wasplaats. Toen ze merkte dat hij ook haar familie op een vriendelijke manier benaderde, voelde ze gaandeweg een sterke genegenheid voor hem. En toen bleek dat hij tevens bereid was om de jeneverfles de deur uit te bannen, dacht ze: Dit is de man van mijn leven. Mijn pa beëindigde zijn militaire loopbaan als stafhoornblazer. Dit ver klaarde zijn voorliefde voor muziek. Zodra onze buurman, enkele huizen verderop, zijn grammofoonplaten afspeelde, nam mijn vader in zijn vrije uren plaats op het voorerf om met gesloten ogen mee te luisteren. Na het Knil kwam mijn pa te werken voor het marktwezen. Hij ver ruilde zijn soldaten kloffie voor een wit uniform. Een djas toetoep met koperen knopen en een broek die na elke wasbeurt een stijfselbad van tapioca kreeg. De pet met zwarte bies met het embleem van de gemeente Bandoeng zette mijn pa op, zodra hij één van de drie markt terreinen naderde waar hij en zijn collega's verantwoordelijkheid voor droegen. Pasar Baroe, Kosambi en Andir, maar meestal bestierde hij als marktmeester pasar Baroe. Deze ommuurde pasar lag in de Chinese wijk, niet ver van de aloen- aloen met zijn oude moskee en bioscoop Preanger. Via een poort met aan weerszijden kleine, vierkante huisjes met een puntig dak, die dienst deden als kantoor, kwamen de toekang dagangs, de hande laars met hun krandjangs, hun manden en korven, binnen, ledereen kreeg een stalletje toegewezen. De één verkocht ramboetan de ander tapai of djenkol. Mijn pa lette tijdens zijn rondes vooral op de hygiëne, waardoor er veel geschrobd en geveegd werd. Tegen alle vrouwelijke verkoopsters, jong en oud, riep hij:'Nëng, Koemaha? Daramang?"Lieve- ling, hoe gaat het? Goed?' 'Noehoen bapak,"Het gaat goed vader,'antwoordden ze dan. De man nen benaderde hij iets minder amicaal, maar ook door hen werd hij als bapak, va'jfer, aangesproken. Mijn moeder hield er van om hem te verwennen. Eén keer per week serveerde ze hutspot, die ik mocht voorproeven. Als de buurman bij toeval, na het nuttigen van deze Hollandse hap, een plaatje opzette, danste hij als dankbetuiging rond de tafel op de klanken van de mu ziek. We schoten vreselijk in de lach wanneer we zijn houterige, maar welgemeende passen zagen. 'Jouw vader weet veel van de onhebbelijkheden van de mens. Hij is in het verleden zelf geen lieverdje geweest... En hij heeft zichzelf met pijn en moeite opgewerkt,'vertrouwde mijn ma mij ooit toe. Het was inderdaad een eigenschap van mijn pa om ons kinderen zo veel mogelijk zelf te laten nadenken en zelf keuzes te laten maken. Hij maakte geen onderscheid tussen zijn zonen of dochters. Uitzonderlijk voor die tijd. Zo gingen wij elke week naar de zondagschool en dan kregen we van hem wat centen mee. Dari zei hij:'Kijk maar watje ermee doet. Of in het zakje... of... kijk maar.' Dat liet hij aan onszelf over. Maar weinig geldstukken bereikten de kerk, we spendeerden het aan de bioscoop. Als we thuiskwamen verzocht hij ons de film precies na te vertellen. Dan duikelden we met onze woorden en veel arm- en handbewe gingen over elkaar heen:'Nou pa, die kojboj hij stap op z'n paard,'en voordatje het wist nam één van de andere kinderen het al weer over: 'Die fen hij poekoel hem van rechts.' Mijn pa gaf in zo'n geval ieder van ons de kans om een deel van het verhaal te doen. In fatsoenlijke zinnen en met een goede articulatie. Op een gegeven moment vroeg mijn pa of ik durfde op te treden. Hij was lid van de tempeliers waar met regelmaat voorstellingen plaats vonden. 'Tuurlijk,' antwoordde ik. Met mijn rauwe stem zou ik een smartlap van Speenhoff vertolken. Twee dagen later kwam mijn vader met een zwart pak, een bolhoed en een wandelstok aanzetten. Voor een volle zaal zong ik: Er was eens een haveloos ventje. Die vroeg aan z'n moeder een broek. Maar moeder verdiende geen centje. En vader al wekenlang zoek... Mijn zusje waagde zich bij het volgende optreden aan een Engelsta lige ballade. We werden vaste spelers van het theatertje. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld betrof. In de oorlog belandde mijn vader, via een aantal tussenkampen, in Tjideng in Batavia. Met moeite had ik twee pendaftarans, reispasjes, los weten te peuteren van Yoessoef, een vroegere schoolkameraad, die voor de Nippon overheid werkte. In Tjideng scheurde de wacht eerst alle bladzijden uit de meegenomen bijbel waar mijn vader vroeger aantekeningen en onderstrepingen in had aangebracht. De soldaat vreesde voor geheime boodschappen. Hierna mochten we mijn pa even ontmoeten. Er was niet veel meer van hem over. Dysenterie, een gebogen houding, vuilwitte kleding en een kaalgeschoren schedel.'Nèng, koemaha?' vroeg hij aan mijn ma... Marijke, Bandoeng 1943 november 2006

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2006 | | pagina 27