De gedeporteerden voeren in ig44 met het van oor sprong Franse schip Aramis van Singapore naar Tokio. Na hun bevrijding door de Amerikanen werden de ex-gedeporteerden eerst opgevangen door de Neder landse consul Henk Bos (midden) in de Filippijnse hoofdstad Manilla. Op deze oude krantenfoto van links naar rechts: Henk Leis, zijn vrouw Annie, Corrie Leunis, Jan Leunis met (beneden) Murk Leis. Rechts van consul Henk Bos: Paulien Leis met Marijke Levenbach (beneden). De naam van de welzijnswerkster rechts van Paulien is onbekend. Rechts van haar: Hans Levenbach (onder), zijn ouders Geo en Riek Levenbach en uiterst rechts hun zoontje Frits. in moesten. Het vuur kwam ook steeds vaker onze kant op.Tokio was een houten stad. De muren van de woningen waren weliswaar bepleis terd met van dat cement datje op zo'n web van gaas kleddert, maar het binnenwerk was gewoon van hout. Daarbij vroor het die winter dat het kraakte, zodat alles ongelooflijk brandbaar was. Op een gegeven moment ging er zelfs een stuk schutting in de brand. Op alle mogelijke manieren probeerden we het vuur bij ons weg te houden. Met zelfge maakte zwabbers die in emmers water werden gedoopt, renden we 's nachts overal rond om neerdwarrelende vonken te doven die weer nieuwe branden konden veroorzaken, ledereen kwam dus slaap tekort, vooral de mannen die 's ochtends toch weer naar hun werk moesten.' Vuurstorm 'Het ergste was de nacht van 9 op 10 maart 1945. Dat was de nacht van de vuurstorm in Tokio: het Dresden van Japan. Die nacht werd er aan één stuk door gebombardeerd. Overal om ons heen was de be wolkte lucht bloedrood gekleurd. De hele stad werd bedolven onder een dichte vonkenregen. De massale branden trokken de zuurstof uit de lucht naar zich toe waardoor een hete storm opstak. De vuurwind floot om onze oren en we stikten bijna van de schroeiende rook. We hadden allemaal doeken voor onze monden gebonden. Ondertussen renden de mannen rond met hun zwabbers en met tuinslangen die soms geen water gaven. Het was een moedeloos makend gevecht tegen een onafzienbare vonkenregen die werd voortgejakkerd door de loeiende storm. We overleefden de vuurstorm, maar de bombarde menten gingen door. Nacht na nacht. Er was geen rustig moment om te slapen en 's ochtends als het licht werd, was iedereen geradbraakt. De situatie werd onhoudbaar. Dat begrepen de Japanners ten slotte ook, want ergens in april '45 kwam het bericht dat de mannen niet meer naar hun werk hoefden. Eindelijk konden ze overdag wat van de slaap inhalen die ze 's nachts tekort kwamen. Dat duurde ongeveer een maand. Toen kregen we het bevel dat we ons binnen 24 uur klaar moesten maken voor evacuatie. Een dag later werden we met onze schamele bezittingen op een trein gezet naar het zuidelijker Okazaki. Vandaar gingen we met open vrachtwagens naar het heuvelland ten oosten van Nagoya. Een schitterende reis die ik nooit zal vergeten. Eindelijk waren we ontsnapt uit de vurige hel van Tokio. Hier was het overal golvend groen en kon je de onbedorven buitenlucht van het frisse boerenland diep inademen. De eindbestemming echter was minder idyllisch. Tot onze verbijstering werden we gehuisvest in het voorportaal van de eeuwenoude boeddhis tische tempel Kotakuji bij een dorpje in de heuvels even buiten Nagoya. Dat was een smerig galerijtje waar de ratten in- en uitliepen. Achter dat voorportaal stond de echte tempel waarvan de deurtjes zorgvuldig voor ons gesloten bleven. Met dat galerijtje van misschien elf bij zes meter zaten we bij elkaar op een kluitje samengeperst. We sliepen in rijtjes, januari 2007 43

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2007 | | pagina 43