Indisch gedicht Tempo Doeloe 35f?v! SAMENGESTELD DOOR BERT PAASMAN EN PETER VAN ZONNEVELD Om voldoende soldaten en matrozen te kunnen werven voorde VOC-vloot, was enige propaganda wel op z'n plaats. De reis was ronduit gevaarlijk, soms keerde de helft van bemanning en manschap pen niet in patria terug. Vele tekstdich ters roemden de Compagnie en wezen op de (voornamelijk hypothetische) mo gelijkheid om schatrijk te worden: goud en edelstenen lagen immers in Zuid- Oost-Azië voor het oprapen, samen met thee, porselein en zijde zou de scheepskist welgevuld worden. Voor de grotendeels vrijgezellen of vrijgevochten bemanning was de aantrekkelijkste propaganda de prachtige, meegaande vrouwen (meestal 'mestiesjes') die zich in Indië aanboden. Talrijk zijn dan ook de ge dichten en liedjes die een verhouding tussen een bootsgezel of soldaat met een mestiesje bezingen. De weg van Batavia naar Jakatra wordt meestal genoemd als ontmoetingsplaats voor zulke korter of langer durende romances. De vrijage was één groot feest. Erg waarheidsgetrouw zullen deze teksten niet geweest zijn. Slechts een enkele tekst spreekt over het risico een geslachtsziekte op te lopen, zoals dit anonieme liedje 'Een Oost-Indische deun'. De tekst bevat herkenbare Maleise en Portugese woor den en uitdrukkingen (talen die in de ïye eeuw in Batavia gesproken werden). Een bijzonderheid is nog dat de behandeling van een geslachtsziekte aan boord niet voor kosten van de maatschappij kwam, maar van de gage of soldij werd afgetrokken. De boze minnaar koppelt er meteen maar een moraal aan waaraan hij zich zelf niet gehouden heeft. Plotseling is Indië voor hem geen paradijs meer, maar een Apenland. 'k Waar buiten Batavia, Niet heel ver van Jakatra Daar kwam mij een nonje tegen Die mij om een pisang vroeg. 'k Liet mij door de maagd bewegen, Die ik noodde in een kroeg. Daarmee speelden wij heel gauw Klaver Boer op Harten vrouw. O! dat zoete lieve meisje, Al waar zij wat bruin van vel, Zij waar wonderzacht van vleisje En verstond het kunstje wel. Dus, al wie in Injen is, Loop de nonjes altijd mis. Wil uw zaken zo niet klaren Want het is een droevig kruis Als je gelijk ik zou varen, Met veel plagen weer naar huis. 'k Eiste een fles suikerbier Om te nemen ons plezier, En ik riep al banja kassie. Hierop sprak het zoete kind: Weet, ik ben geen wissewassie, Toon hoe dat gij mij bemint. 'k Maakte zoete tijdverdrijf, Krek alsTeeuwis en zijn wijf, Want haar kleertjes, zonder gekken, Heeft zij voor mij uitgedaan, Dat kwam mijn lust verwekken Om met haar iets aan te gaan. Ik was heel verheugd en blij, 'k Gaf het meisje een roepij, Bonnes nootjes, sprak de nonje En is van mij heengegaan, Maar de Droes moet die karonje Op haar zwarte billen slaan. Want zij had mij mooi bedot Ik moest als een dwaze zot Naar het schip en mij vertonen Aan de meester chirurgijn. Ik was mooitjes in de bonen, O! de Nikker haal dat zwijn. 't Zij hier of in het Apenh Houd de hoeren van uw l Teeuwis en zijn uit een erotisc Droes: duivel Karonje: kreng Nikker: duivel iff: figuren klucht februari 2007 29

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2007 | | pagina 29