Katanja... Tempo Doeloe j hof'. Elke ochtend begonnen we in een groepje direct na het beëindigen van de avondklok, die van zeven uur 's avonds tot zeven uur 's ochtends liep, aan een wandeling van een uur. Op het UNI- veld hadden zich inmiddels ook al an derejongens verzameld. Indonesiërs, Chinezen, Arabieren en Indo's. Zeg maar iedereen met een knorrende maag, die zich niks meer wenste aan te trekken van het scheld woord 'Nipponwerker'. We zagen er niet uit. Niemand droeg nog schoenen, onze shorts hielden we op met touwtjes en onze hempies vertoonden scheuren. We begonnen de dag met Tai So, ochtendgymnastiek. Na het rek ken en strekken volgde een korte toespraak, waarna we gezamenlijk 'Banzaï!' moesten brullen. De ene helft van de groep voldeed aan dit bevel en camoufleerde daarmee wat de andere helft er uitkraamde. 'Bangsat, Boeven!' Na al deze plichtplegingen nam een oudere Japanner de groep op sleeptouw om de klussen te verdelen. Het ging om het verwijderen van alle nog bruikbare vitale onderdelen. Stroomverdelers, accu's, benzinepompen, radiatoren en rubber slangen. Hij wees naar een punt onder de motorkap, waarna we getweeën of gedrieën aan het sleutelen sloegen. Zat een bout of moer muurvast dan konden we de handlanger van de oudere Japanner om hulp vragen; een potige vent die graag liet horen dat hij een krachtinspanning leverde. Hij kreeg als bijnaam 'de Koelie'. Er heerste een goede sfeer tussen de jongens. Het terrein leek net een grote bèngkèl mobil, een grote autowerkplaats. Een aantal van mijn vrienden maakte al plannen om na de oor log zo'n bèngkèl te beginnen. jong ventje vonden de Japanners rubberslangen onder zijn kleren, die de knaap waarschijnlijk wilde doorverkopen.'De Koelie' pakte een kei op. Ik dacht dat hij de hand van de jongen wilde verbrijzelen, zoals ik een Japanse soldaat een jaar daarvoor bij een zakkenroller had zien doen. Onze dief kreeg 'slechts' een scheldkanonnade over zich heen van de oudere Japanner die daarna vermoeid om een glas water vroeg. Aangezien ze ons op het autokerkhof nauwelijks nog iets te eten kon den geven, stopten Paulie en ik met dit baantje. Via kennissen vernam ik dat er in Goenoeng Haloe, in het berggebied veertig kilometer van Bandoeng, een kolonie bestond waar we ons mogelijk bij konden aan sluiten. Mijn zusters wilden ons niet laten gaan, maar er waren geen alternatieven. Op de dag van ons vertrek hing Stella zelfgemaakte talismannen om onze nekken. Aan een koordje hing een djimat, een amulet dat ons voor ongeluk moest behoeden.'Jullie zullen er vrij oud mee worden,' grapte ze. De reis naar Goenoeg Haloe legden we voornamelijk lopend af.Toen we ons bij de Japanse leiding meldden, gaf deze aan dat wij een plek konden krijgen in Tjisalobak, een paar kilometer verderop. Daar huisden een aantal Japanse landbouwspecialisten, die ons op een normale toon aanspraken. Omdat we ons niet konden voorstellen dat deze mannen ons kwaad zouden doen, snaaiden we af en toe een oebi. Voor de nodige bijvoeding, want ook hier kregen we maar karige rantsoenen. Geheel onverwacht werd ons verteld dat Japan weken geleden al ge capituleerd had. Het bericht verspreidde zich maar langzaam over Java. Met een vrachtwagen zouden ze ons naar Bandoeng evacueren.Toen wij eindelijk aan de beurt waren, omdat we voorrang moesten verle nen aan de gezinnen, gebeurde er iets ongehoords. Onze Indonesische chauffeur liet ons, enkele kilometers van Goenoeng Haloe, uitstap pen. Hij wendde een technisch mankement voor. Wij luierden wat aan de kant van de weg en hij ging er met de truck vandoor. Inmiddels wisten wij dat we uiterst voorzichtig moesten zijn, omdat pemoeda's, Indonesische, nationalistische jongeren, het gebied onveilig maakten. In kleine groepjes daalden wij, dwars door de theetuinen, 's nachts af in de richting van Bandoeng. In schaamlappen gekleed kwamen we de stad binnen. In ons huis bleek mijn sterk vermagerde zwager te liggen. De indrin gende stank kwam van zijn tropenzweren. 'Welkom', glimlachte Stella en wees naar onze djimats. Het duurde nog een jaar voordat onze familie weer compleet was... Eén keer dreigde er iets mis te gaan. Bij het verlaten van het terrein moesten telkens een paar jongens zich laten fouilleren. Bij een nog Willy, Bandoeng 7945 maart 2007 27

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2007 | | pagina 27