ttifc nb("if<y Tempo Doeloe 6 Indisch gedicht Voor bestuursambtenaren of andere employees kon het leven in de buitengewesten verschrikkelijk eenzaam zijn. Het mooist is dat verwoord in het verhaal 'Groen' van A. Alberts, over twee bestuursambtenaren op een afgelegen eiland. In de negentiende eeuw was het zo mogelijk nog erger, omdat er veel minder Europeanen waren. In het Jaarboekje Celebes van 1865 troffen we deze hartenkreet aan, niet van ironie ontbloot. Wie de dichter is, weten we niet. Hij noemde zich eenvoudig: B. Langen tijd reeds omgezworven; Steeds weêr op een buitenpost, Van de wereld afgestorven, Tot hij eens wordt afgelost. Van den avond tot den morgen, Stille, nare eenzaamheid; Daags het hoofd vol bange zorgen: Dat is 't leven dat hij leidt. Van soirées of danspartijen, Leest hij soms in de Courant: Maar juist door die feesterijen Krijgt hij nog maar meer het land. Eenzaam zet hij zich ter neder; Eenzaam staat hij weder op; Geeuwend ziet hij naar het weder, Vangt weêr aan met 't oud getob. Alles moet hij duur betalen Van hetzelfde tractement; Waar hij 't soms van daan moet halen, Is hem zelv' vaak onbekend. Buitenposten-conversatie? Cauchemar voor wie ze kent! Soms visiten vol van staatsie Bij een stijven resident. Eenmaal 's weeks ontvangt hij brieven En een enkele Courant; Daarbij standjes naar believen, Soms alleen door misverstand. Eens ja daagt er 'smaands een morgen, Waarop 't hart hem sneller slaat, En vergeet hij al zijn zorgen: Als de mailpost vóór hem staat. Fluks gaat hij aan 't openbreken Brieven van bekende hand, Tijdingen van andre streken, Nieuwtjes uit het vaderland. Maar hoe snel vergaan die uren; Droever vraagt hij in den geest: Ach! hoe lang zal 't nog wel duren? - Ik ben hier al zoo lang geweest. INDISCH GEDICHT SAMENGESTELD DOOR BERT PAASMAN EN PETER VAN ZONNEVELD

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2007 | | pagina 32