DOOR TJAAL AECKERLIN EN RICK SCHOONENBERG O FOTO'S KIT TROPENMUSEUM, AMSTERDAM ...Blimbing, een klein plaatsje boven Malang. Daar woonde onze opa die de hele dag in een lichtblauwe pyjama rondliep en boven op zijn hoofd, diep in zijn nog volle haren weggestoken, een leesbril paraat hield. Oma was net voor de oorlog overleden. Gewoon in haar bed. Heel rustig, heel vredig. Een half jaar later leefde opa met een nieuwe vrouw, die we tante Nes mochten noemen. Het bleek een oude huisvriendin te zijn. De verhouding zorgde voor veel commotie binnen de familie. Opa liep al tegen de zeventig en tante Nes was zeker vijftien jaar jonger. 'Wat moet die ouwe met haar', klaagde mijn ma. 'Die ouwe is wel je vader', corrigeerde haar zuster. Na een lange periode van roddel en ach terklap waren de gemoederen enigszins bedaard. Robbie en ik brachten wekelijks een pakketje met eten naar Blimbing om de schaarse voorraad van opa en tante Nes aan te vullen. Vreemd genoeg kregen we altijd weer iets mee terug om thuis af te leveren. Gebakken oebi en soms zelfs rempèjèh, in olie gebakken pinda's in een bedje van bloem. Ik moest de tas op de terugweg dragen, om dat Robbie al menigmaal bewezen had dat hij zich niet kon inhouden. 'Nee Robbie, thuis zijn nog meer mensen', zei ik streng, wanneer hij aan mijn hoofd bleef zeuren. 'Sjaane, och Sjaane, een klein stukje maar.' Bij het huis van opa bevond zich op een tak een aap, Moon genaamd. Ze droeg een halsband aan haar nek, waaraan een ketting was bevestigd van enkele meters. De keten eindigde bij een metalen ring die uit de grond stak. Zodra je maar één voet op het kleine erfje zette, begon het beest te krijsen. Het gegil was in de wijde omgeving bekend. Het behoorde tot de dagelijkse geluiden in het buurtje. Nu had opa een speciale band met de makaak. Opa verbrandde eens in de zoveel tijd het huis- en tuinafval op het voorerf. Hij zorgde voor een smeulend vuurtje die de rotzooi doeltreffend verteerde. Hij bleef altijd even wachten, totdat hij zeker wist dat de vlammen doofden en tot 'smeulen' kwamen. Hij trok er op een dag een stoel bij en viel in slaap. Terwijl hij heerlijk zat te doezelen verplaatste hij, zonder het te beseffen, zijn been naar de rand van de vuurplaats. De onderkant van zijn pijpen begonnen heftig te roken, maar hij sliep onverstoorbaar door. Gelukkig brulde Moon hem wakker. Opa liep in zijn ondergoed naar de mandi- bak, de wasplaats, en wist zijn pantalon, hij droeg toen nog echte broeken, voor erger te behoeden. 'Deze aap heeft mij uit de brand geholpen', verklaarde hij aan een ieder die het weten wilde. Grappend, maar met een bloedseri euze ondertoon. De makaak kon bij opa geen kwaad meer en kreeg, ondanks de moeilijke voedselsituatie, als een volwaardig familielid haar portie. Robbie vond de aap maar niks. Hij overhandigde haar vroeger wel eens een vrucht. Deze werd beleefd aangeno men, waarna de aap weer in de boom klom. Behalve eten en krijsen deed ze verder niets. Tijdens één van onze wandelingen naar opa en tante Nes voerde Robbie iets in zijn schild. Ik kende die blik en vroeg naar zijn plannen. 'Echt Sjaan, ik ga geen kattenkwaad uithalen', zweerde hij plechtig. Maar op het erf aangekomen lokte hij de aap met een prop verpakkingsmateriaal naar zich toe. En toen ze dicht genoeg kwam, opende Robbie het bolletje en smeerde in een snelle beweging een bruine substantie op haar poot. Het bleek om trassi, garnalenpasta te gaan, die in de broekzak van Robbie zacht geworden was. De sterke, onbekende lucht deed de aap schrikken. Onmiddellijk begon ze de viezigheid aan de boom af te smeren. Ze rook aan de plek direct onder haar tak en vervolgens weer tussen haar opengesperde vingers. Dit herhaalde zich een aantal keren, terwijl haar gekrijs aanzwol. Mijn aanvankelijke boosheid op Robbie ging over in een hilarische lachbui toen ik de aap zo bezig zag. Opa die verbaasd kwam aanzetten, bekeek de situatie en vroeg tante Nes om een borstel en een sopje. Pas toen opa de boomschors en de hand van Moon goed schoon had geschrobd, kwam ze weer tot bedaren. Uit de blik van de aap kon je duidelijk opmaken hoe ze over ons dacht. Robbie en ik voelden langzamerhand de schaamte opzetten. Gedurende de poetsbeurt schonk opa geen aandacht aan ons. Nu hij zijn handen weer vrij had, wisten wij wat komen zou. Hij pakte een stok en vroeg Robbie bij hem te komen. Opa stroopte zijn mouwen op en lelde hem met het stuk hout op zijn achterwerk. Mijn broertje vertrok geen spier en slaakte geen kreet van pijn. Het was mij al eerder opgevallen dat hij, net als zovele andere Indische jongens, een houding van tida perdoeli, van het kan mij niet schelen had ontwikkeld. Een deel bezat een vader die op een onbekende plek gevangen zat, zodat niemand de jongens goed kon corrigeren. Mijn ma wist soms niet wat ze met Robbie aanmoest. Daarbij gingen de jongens niet naar school en werden ze voor allerhande rotklusjes ingeschakeld, zoals het eindeloze zoeken naar hout om op te koken, het stelen van groente of fruit en het zeuren bij kennissen om wat bakolie of zout. 'Morgen terug, echt waar.' De laatste tijd raakten ze betrokken bij de vele vechtpartijen in onze buurt. Onderlinge ruzies en vetes met Indonesische jongens, die zich meer en meer tegen de Indische groep keerden. Meteen na de aframmeling gaf Robbie opa en tante Nes, alsof er niets gebeurt was, een kus en overhandigde het pakketje met etenswaren. Mijn opa die mijn broertje ook nog met woorden had wilde afstraffen wist zich in te houden en zei: 'Bedank je ma bij thuiskomst.'... Sjaane, Blimbing 1944 april 2007 29

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2007 | | pagina 29