'Ik sliep in de jungle tussen de apen' m DEWAN PIMPINAN DAERAH RA PUTHI PERINTIS KEMEROEKAAN INDONESIA (P4KI) IK. I JAWA BARAT achter. Zeker 80 procent van de 160.000 te werk gestelde romusha was omgekomen als gevolg van de extreme werkomstandigheden en ziektes bij de aanleg van de Birma-Siam Spoorweg. Sommige overlevenden waren enkele jaren na de bevrijding met Thaise vrouwen getrouwd en stichtten een gezin. Maar de meeste overlevenden koesterden nog steeds de hoop op terugkeer naar hun geboorteland. De Indonesische diplomaat en latere minister van Buitenlandse Zaken Ali Alatas was als politiek secretaris op de Indonesische ambassade in Bangkok vanaf 1956 tot 1960 medeverantwoordelijk voor de repatrië ring van de Javanen in Thailand. 'We gaven hen een keuze. Diegenen die in Thailand wilden blijven, kregen assistentie bij het verkrijgen van de benodigde documenten en de mensen die terugwilden, brachten we met de trein naar Bangkok, Singapore en vandaar met de boot naar Indonesië.' Een grote groep koos terug te keren,' schreef Alatas in het Indonesische magazine Tempo begin dit jaar. In 1958 troffen Japan en Indonesië een overeenkomst over de herstel betalingen. Met het bezoek van president Soeharto aan Tokio in 1968 richtte de Indonesische regering de aandacht op Japanse investerings- gelden en economische hulp in plaats van op de schuldvraag voor de miljoenen doden tijdens de Japanse bezetting van de archipel. Japan toonde zich evenmin bereid om zich over het lot van de voormalige romusha te buigen naar aanleiding van de geplande vertoning van Romusha. Deze Indonesische film bracht het leed van arme, Javaanse dwangarbeiders in beeld. De Indonesische regering doofde de politieke rel door de filmrechten te verkopen aan de Japanse ambassade in Jakarta. Het dramatische Romusha heeft de Indonesische bioscopen nooit gehaald. Stilzwijgen Het romusha-verleden wordt in Indonesië omhuld door stilzwijgen en taboe. Het aantal voormalige romusha is nog steeds aanzienlijk. De 89-jarige Samijo was in 1942 student in Solo toen hij opdracht kreeg om als Romusha naar Banten te vertrekken. Hij moest steenkolen graven in de mijn bij Bajah, in het dis trict Lebak in Zuid-Banten. 'We droegen alleen een lende doek gemaakt van een juten zak en werkten ongeveer zeven uur per dag.' De mishandelingen vielen volgens Samijo in het begin nog mee. 'Als je lui was of slordig werkte, kreeg je een klap van een bewaker of de Indonesische voorman van je werkgroep. Ik had daar geen last van, want ik deed mijn werk goed. Als je niet wilde werken, kreeg je geen slaag maar ook geen eten. Toch had ik geen hekel aan de Japanners.' Samijo's kinderen vertellen allemaal trots te zijn over de beslissing van hun vader om uit het werkkamp te ontsnappen. Een voettocht van ruim 23 dagen bracht hem terug in Solo. 'Duizenden mannen waren door hongersnood en ziekte omgekomen. Ze lagen gewoon naast de weg. Toen besloot ik te vertrekken. Elke dag liep ik tot elf uur 's avonds en zocht dan een slaapplaats in de jungle tussen de apen.' Samijo is volgens zijn familie al twee maanden ziek. 'Maar onze vader is sterk. Twee jaar geleden was hij ook al zwaar ziek en de gehele familie moest hier naartoe ko men om afscheid te nemen. Maar over elf jaar is hij honderd en dan hebben we een groot feest,' lacht zoon Karno. Sa men hebben ze twee kleine winkeltjes en een lap grond waar ze groente verbouwen. De meeste van Samijo's kleinkinde ren en verdere familie wonen in Tangerang, dichtbij Jakarta. Volgens een schatting in 2002 betreft het 17.000 mensen waarvan er 8.000 in Midden-Java en 3.000 in Yogyakarta wonen. In 2002 trokken honderden voormalige dwangarbeiders naar Sema- rang om compensatie te eisen van de provinciale overheid. Georgani seerd door het Forum Kommunikasi Korban Romusha Jepang eisten de hoogbejaarde romusha verbetering in hun ziektekostenvoorzieningen en levensomstandigheden. 'We moesten er hard uitzien anders sloe gen de Japanners ons,' zo herinnert de 81-jarige Harjo uit Yogyakarta die tijd. 'Ik zal dit nooit kunnen vergeten.' Maar de Indonesische regering heeft veel aan zijn hoofd en de romu sha zijn niet de enige slachtoffers van politiek geweld en armoede in Indonesië. De oude mannen in Bajah en dorpen op Midden-Java komen steeds minder vaak samen om hun pijnlijke herinneringen te delen. De interesse van Indonesiërs voor hun geschiedenis lijkt gering. Begraafplaatsen of nationale monumenten zijn er dan ook niet voor de honderdduizenden onbekende boerenzonen die als romusha een eenzame dood stierven. augustus 2007 23

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2007 | | pagina 23