'Toen ik terugkwam, was mijn moeder kapot' Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden Indische meisjes uit Semarang gedwongen te werken als troostmeisjes in Japanse bordelen. Zij waren daar voor het plezier van officieren en militairen. Ellen van der Ploeg (85) was zon meisje: Dat ze mij mijn onschuld hebben afgenomen, doet me meer dan al die keren dat ik geslagen en geschopt ben DOOR DENISE LAPPAIN FOTOGRAFIE FRÉDÉRIQUE VLAMINGS 'Japanners zullen nooit bekennen. Ze hebben altijd gelogen. Ze logen al toen ze die jonge meisjes uit de kampen haalden. Zolang de Japanners zeggen dat ze niets hebben gedaan, zeg ik dat ze liegen dat ze barsten. Van die uitdrukking wens ik geen strobreed af te wijken. De ochtenden in kamp Halmaheira begonnen altijd met een ochtendappèl. Het was dan ook niet vreemd dat er een order kwam dat alle meisjes tussen de 15 en 30 jaar gecontro leerd moesten worden. We moesten langs een stuk of zeven Japanners lopen. De volgende dag moesten we weer komen. Alleen met dien verstande dat de hele jonge meisjes van 15 en 16 niet meer mee hoefden te lopen. Nog steeds hoorden we niets. Op de derde dag wezen de Japanners een aantal meisjes aan. Toevallig was ik daar ook bij. Als ik een vinger naar voren of naar achteren had gestaan, was ik de dans ontsprongen. Onder valse voorwendselen werden we ge lokt: jullie krijgen lekker eten, mogen uit het kamp, en jullie hoeven niet meer 's morgens vroeg op appèl staan. We konden verpleeg ster of secretaresse worden of werken in de sigarettenfabriek in Semarang. Wat doe je dan als jong mens? We waren jong van leeftijd, maar hadden ouder moeten reageren door te zeggen: jullie liegen. Maar ja, je wilde toch in het goede in de mens blijven geloven. Militair speelgoed We moesten meteen onze koffer pakken en naar een verzamelpunt gaan. Daar werden we in autobussen geladen en naar een ander punt in Semarang gebracht. Ook uit andere kampen kwamen meis jes. Het ergste van die dag gebeurde toen. We werden uit onze groep gehaald. Zo slim zijn die Japanners. Je kon geen kracht zoeken bij elkaar, want je zat met vreemden. Alles was afgesloten. Je kon met niemand converseren. Het is een slim, adequaat, laag staand volk en daar neem ik ook geen woord van terug. Het heeft te lang geduurd om mijn zienswijze van Japanners te veranderen in die zestig jaar. De meisjes werden over vier bordelen verdeeld. Nog steeds hadden we niets in de gaten. Totdat er een oude Japanse dame naar voren kwam. Zij legde uit waar we voor dienden. We waren speelgoed voor de officieren. Toen wist ik het. Ik kreeg een kamertje met een traditioneel bed, een rond tafeltje met twee stoelen en een kastje voor de kleren. Er hingen plaquettes aan de muur met Japanse karakters. Wat daar stond, begreep ik natuurlijk niet. Toen we het vroegen, bleek dat mannen een condoom moesten gebruiken. Stel je voor, achttien jaar. Nog nooit naar buiten geweest. Niet eens weten wat seks was, niet weten hoe het moest gebeuren en al helemaal niet wat een condoom was. De mannen gebruikten ze natuurlijk niet en ik ging ook niet liggen kijken hoe ze dat omdeden. Ik wist niet eens hoe het eruit zag. Er was een oudere dame die vertelde hoe ik me schoon moest houden. Dat gebeurde met een irrigator. Dat was een glazen buisje met permangaan. Dat moest je aanvullen met water. De irrigator was verbonden aan een slang en de canule aan het einde moest je inbrengen. Dat was het eerste dat we leerden. Dat ze mij mijn onschuld hebben afgenomen, doet me meer dan al die keren dat ik geslagen en geschopt ben. En dat was regelmatig. augustus 2007 43

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2007 | | pagina 43