Willem Punt en z'n vriend Leen voelen niets voor een verblijf in een heet, stinkend ruim met 2.300 zwetende kerels beruchte Junyo Baroe-spoorweg waren 944 nog over een fototoe- Hoewel hij leed aan mafa- De barakbewoners van Kamp 7 van de Pakan hoogst verbaast toen één van hun maten in 1944 nog over stel met een filmrolletje bleek te beschikken. Hoewel hij leed aan ria tertiana, voelde Willem Punt (rechts van de uiterst rechtse bamboe pilaar) zich die dag redelijk goed. Om de fotograaf bij wijze van grap te verrassen, schilderde hij met wat sigarettenas snel een Hitlersnorretje op zijn bovenlip. station Senen. Het is een treurig schouwspel. Door de onverlichte straten klinkt het ge dreun van honderden paren schoenen en van zelfgemaakte sandalen van hout en rubberen riemen, gesneden uit oude autobanden. Er wordt nauwelijks gesproken. Ieder is vervuld van z'n eigen gedachten. En niemand weet waar de reis heen gaat. De route voert via het militaire hospitaal, langs Kwitang, dwars over het Kramatplein en ten slotte door pasar Senen met zijn zoetige geuren van koekjes en vruchten. Hier en daar walmt een oliepitje in een waroeng. Het vroege pasarvolk is al op en slaat zwijgend de optocht gade. Hoewel er nog maar een paar kilometer is gelopen, wor den reeds de eerste uitvallers gesignaleerd. Die hebben teveel bagage meegenomen en kunnen niet langer voort. Het is nog steeds donker als de gevangenen op station Senen in een geblindeerde trein worden geperst: vijfenzestig man in elke vierde-klaswagon die normaal achtenveertig passagiers vervoert. Nadat de trein aan het kopstation van Batavia's haven Tandjoeng Priok tot stilstand is gekomen, marcheren de mannen naar de derde binnenhaven achter de loodsen van de Java-China-Japan-Lijn. Daar wacht een oude roestbak met twee masten en één stoompijp. De Junyo Maru. Het van oor sprong Engelse schip dat in 1913 is gebouwd in Glasgow, is in 1921 eigendom geworden van een Japanse rederij en heeft sindsdien Tokio als thuishaven. Langs de scheepshuid in de ruimen zijn drie lagen met houten stellages aangebracht met een tussenruimte van onge veer zestig centimeter. Die plankiers dienen als slaapplaatsen, maar er zijn er veel te weinig. De onvrijwillige passagiers kunnen niet eens languit liggen en zitten op elkaar geperst als haringen in een ton. Met veel schelden en slaan wordt eerst een eindeloze stoet van 4.200 romusha's het voorschip binnengejaagd. Geronselde Java nen die met gouden beloften en klinkende propagandaleuzen uit hun kampongs en de sa's zijn gelokt voor 'goedbetaald' werk aan Japanse militaire projecten, of die simpel weg in de kampong van de straat of de pasar zijn geplukt en op transport gesteld. Ze zien er verschrikkelijk uit: smerig, broodmager, gekleed in vodden van jute en sommigen overdekt met zweren. Er zijn oude man nen bij, maar ook veel jongens van hooguit veertien jaar. Nooit in de ruimen Daarna zijn de krijgsgevangenen aan de beurt die in het achterschip worden gejaagd. Willem Punt en z'n vriend Leen voelen niets voor een verblijf in een heet, stinkend ruim met 2.300 zwetende kerels die zich nauwe lijks kunnen bewegen. En als zeeman weet Punt natuurlijk dat zoveel mensen lang niet allemaal bijtijds aan dek kunnen komen in een geval van nood. De twee willen dus hoe dan ook een vaste plek aan dek zien te bemachtigen. Daarom schuifelen ze zo langzaam mogelijk voort in de rij op de kade zodat ze ten slotte als bijna laatsten aan boord komen. Leen Sloot vindt een plek op een stapel balen rijst en Willem verzekert zich een plaats aan dek door een baantje 42 moesson

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2007 | | pagina 42