waar a en was lachen wat rui wordt gestaakt en het korvet zet koers naar Padang, wanhopig nagestaard door de tal lozen die nog in zee dobberen. Het regent en snel valt de sterrenloze duisternis. Slechts enkelen zullen na een derde nacht in zee de zon opnieuw zien opkomen. Zoals de meeste andere die gered waren komt ook Willem Punt voorlopig terecht in de smerige, overvolle gevangenis van Padang. Daar worden de overlevenden geteld: nog geen 900 van de 6500 die in Tandjoeng Priok aan boord gingen. Ook in Padang geen spoor van Willems vriend Leen Sloot. In de gevan genis zijn geen planken, britsen of matjes om op te slapen. Daarvoor dient slechts de kale betonnen vloer. Een bezoek aan de open latrines is een ware beproeving. Van daaruit verspreidt de opgehoopte faeces zich over het terrein door vuile, open goten. Medische voorzieningen ontbreken. Wie doodgaat wordt met een kruiwagen weggereden. Het eten is volstrekt onvoldoende en het drinken van een slok ongekookt putwater betekent een bijna zekere besmetting met dysenterie. Alle geredde drenkelingen danken daarom de hemel als ze na een paar dagen per truck op transport gaan. De bestemming wordt naar goed Japans gebruik geheim gehouden. Maar de gevangenen zijn ervan overtuigd dat het grootste leed nu is geleden. Slechter kan het niet worden. Dat velen van hen als nog zullen sterven bij de bittere slavenarbeid aan de Pakan Baroe-spoorweg blijft hen nog even bespaard. Willem Punt in 1954 op Curacao met zijn vrouw Willy en hun vierjarige zoon Robert. vijftig man in konden. Ik wilde daarom andere drenkelingen oppikken die in bosjes om ons heen spartelden. Maar de veertien donkere mannen vonden mij, als enige blanke, al te veel. Want, als we ooit de kust zouden berei ken, zouden ze met mij nooit onopgemerkt in de bevolking kunnen opgaan. Eén Ambonees echter was mij goed gezind. Die hield mij voortdurend vast en fluisterde in m'n oor dat hij mij zou beschermen. Tegen de zin van de anderen in heb ik toch nog een ronddrijvende Hollander aan boord gehesen. Maar toen ik de volgende ochtend ontwaakte uit een hazenslaapje, was de door mij geredde man verdwenen. 's Nachts overboord gezet door de anderen. Verschrikkelijk!' Geen levende lijken 'In de middag van de tweede dag na de ramp zagen we in de verte weer het korvet dat was teruggekomen om drenkelingen op te pikken. De Molukkers voelden niets voor een Japanse reddingsactie en hielden stug koers naar de kust. Maar het korvet had ons kennelijk al ge zien en stevende recht op ons af. We klommen aan boord en de Japanners wilden weten wie de 'hantsjo' (voorman) was. De Molukkers we zen allemaal naar mij. Dat leverde mij een paar klappen op omdat ik werd beschouwd als de leider van een stel vluchtelingen dat niet uit ei gen beweging had willen bijdraaien. Totaal ver zwakt als ik was, schopten m'n redders me on deruit op het dek. Maar daarna kwam er toch een Japanse verpleger met een literpot jodium kwast die m'n bloederige bovenlijf en llen mooi geel schilderde. Als toegift ik op m'n voorhoofd een Japanse letter lle mannen van het korvet hard om lachen. Ik heb nooit geweten waarom er ook niet nieuwsgierig naar. Veel te viel er niet. Op het achterschip was nog imte voor drenkelingen. De kapitein echter alleen bij de grotere groepen ipbreukelingen die zich met wrakhout van de Junyo Maru al 48 uur lang drijvende hadden weten te houden. Enkelingen of ploegjes van vijf a zes man werden domweg voorbij geva ren, ook al zwommen ze op een meter afstand van het schip. Dat was verdomde triest. Als er wel werd gestopt bij grote groepen, mocht ik met een stel andere gevangenen helpen bij het aan boord hijsen van de door dorst en uitput ting gekwelde drenkelingen. Maar dat mocht alleen na een fluitsignaal van de commandant. En wie, eenmaal aan dek, bijna stervende was of geen kracht meer had om te zitten, werd zonder pardon weer overboord gesmeten. De kapitein wenste geen lijken aan boord, zelfs geen levende lijken. Dus charterde ik nog een paar fitte gevangenen voor een 'ranselwacht'. Ze moesten hun versufte en bewusteloze collega's net zolang slaan en porren totdat ze weer tekenen van leven gaven. Ook tijdens het redden verdronken sommigen nog omdat ze niet meer de kracht hadden de uitgestoken hand vast te pakken. Ik zie nog de matroos Pronk voor me van de Maatschappij Nederland. Ik kende hem goed. Hij kwam aanzwemmen en ik stak m'n hand naar hem uit. Maar hij had de kracht niet meer. Vlak voor me zonk hij als een engeltje naar beneden. Ik zie hem nog gaan. Het water was helder, heel helder...' Een fluitje voor leven of dood De reddingsstops van het korvet duren maar kort. Na een tweede fluitsignaal van de commandant mag er niemand meer uit het wa ter worden gehesen. Wie na het tweede fluitje toch nog aan boord weet te komen, wordt meedogen loos teruggegooid. Een goedkoop Japans fluitje beslist over leven en dood. Tegen de avond van woensdag 20 september zijn er ruim tweehonderd drenkelingen aan boord. De reddingsactie Willem Punt in 1948 als tweede stuurman bij de Curacaose Scheepvaart Maatschappij. Pas in 1962 keerde hij terug naar Nederland. september 2007 45

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2007 | | pagina 45