Warm afscheid versus kille ontvangst
Erkenning hebben
Indische Nederlanders
nooit écht gekregen
Tempo Doeloe Warm afscheid versus kille ontvangst
Kirsten Vos schreef haar master thesis Indië tabeh over de
repatriëring. Zij las drie Nederlandstalige kranten uit
Indonesië om een beeld te krijgen hoe haar eigen groot
ouders de repatriëring moeten hebben ervaren.
DOOR KIRSTEN VOS
Onderzoek naar
de repatriëring
De familie van mijn vader (Han en Mies Vos-Roelants) is in 1950 uit
Bandung gerepatrieerd, de familie van mijn moeder (Guus en Chrisje
Vogel-Schönherr) in 1958 uit Djakarta. Wisten zij wat hen te wachten
stond voordat zij naar Nederland kwamen? Wat stelden zij zich erbij
voor? Ik kan het ze niet meer vragen, want ze zijn er helaas niet meer.
Daarom heb ik, toen ik ging afstuderen aan de Erasmus Universiteit
in de Media en Journalistiek, een krantenonderzoek gedaan naar de
opvattingen van Indische Nederlanders in Indonesië over de repatrië
ring. Het resultaat van deze zoektocht staat in mijn masterthesis Indië
Tabeh, opvattingen in kranten van Indische Nederlanders in Indonesië
over de repatriëring (1950 -1958).
Waardevolle burgers
De verhalen zijn bedroevend, aankomen in Nederland was koud en kil:
erkenning voor een eigen identiteit, geschiedenis en cultuur hebben
Indische Nederlanders nooit écht gekregen. Die kilte was veel minder
aanwezig in de berichten die kranten in Indonesië plaatsten voor hun
overwegend Indische lezers.
De repatriëring van uiteindelijk ruim 200.000 mensen begon in een
tijd van grote verwarring en sociale onrust in de Indische gemeenschap
in Indonesië. Indische Nederlanders, blank of gekleurd, waren nauwe
lijks bijgekomen van de Japanse bezetting en van de bersiap, toen de
zelfstandigheid van Indonesië eind 1949 een
nieuw tijdperk inluidde. De massale exodus
trok vervolgens de vaak pas net herenigde
Indische gemeenschappen in Indonesië defini
tief uit elkaar.
Journalisten van de Nieuwe Courant/het
Nieuw Soerabajasch Handelsblad, de Nieuws
gier en de Vrije Pers publiceerden in deze
samenleving krantenberichten die blaakten van het vertrouwen in de
Indische aanleg om door te zetten, om altijd weer uit te kijken naar
nieuwe toekomstmogelijkheden, om elke tegenslag te overwinnen.
Waarschijnlijk herinnerden kranten hun lezers hieraan om hen te hel
pen de nieuwe samenleving om hen heen te begrijpen. Kranten plaats
ten verhalen over vertrekkende inwoners uit Djakarta en Surabaya
die, ongeacht tegenslagen, telkens weer een nieuw bestaan hadden
opgebouwd. Indische Nederlanders waren avonturiers, hecht, sportief:
zij waren waardevolle burgers.
Vertrekkende inwoners in deze krantenberichten waren Paatjes, offi
cieren en burgers die veel vrijwilligerswerk hadden gedaan in Surabaya
of Djakarta. Een Paatje was een typisch Indisch begrip, een vaderfiguur
binnen Indische gemeenschappen. Zo stond in de Nieuwsgier van
augustus 1955 in warme woorden het afscheid van Paatje Versteegh uit
Djakarta beschreven.
Geen plek
De warmte in krantenberichten over vertrekkende inwoners uit Sura
baya en Djakarta stond in schril contrast met politiek nieuws uit Neder
land: de Nederlandse overheid wilde Indo-Europeanen met een Neder
lands paspoort ontmoedigen te repatriëren. Indo-Europeanen vormden
een aparte, maar omvangrijke, groep binnen de Indische Nederlanders.
In 1946 bestond de 260.000 mensen tellende Indische groep uit 170.000
Indo-Europeanen; nakomelingen van inlandse en Europese voorouders.
Het Nederlandse ontmoedigingsbeleid was niet nieuw. Al tijdens de
evacuatie van oorlogsslachtoffers tussen 1945 en 1949 ontmoedigde
de Nederlandse regering hun komst naar Nederland. Voor Indo's was
geen plek in Nederland, zei Drees. Na de onafhankelijkheid bleef de
Nederlandse regering van mening dat Indo-Europese evacués slecht
geassimileerd waren en voerde het ontmoedigingsbeleid weer in: zij
probeerde met name Indo-Europeanen ervan te overtuigen voor het
24
moesson