Harianboho Tribale samenleving Contra-guerilla Kiekeboe Search and destroy Bataklanden. Hij is immers beroemd Indone sisch schrijver en dichter en prominent uit de Batakgemeenschap. Sitor wordt in 1924 geboren in Harianboho. Het dorp ligt aan de voet van de moedervul kaan Poesoek Boehit, de mythische berg van de Batak. Hij groeit op met de verhalen en heldendichten van roemruchte voorouders. Het beroemdste verhaal is dat van de priester- vorst Si Singamangaradja aan wie hij verwant is. Sitors vader is ompoe Babiat. Deze wordt in de koloniale verslagen steevast genoemd als legerleider van de Si Singamangaradja. In werkelijkheid is hij een volle neef van de 12e Si Singamangaradja. De Si Singamangaradja's uit Bakkara (aan de zuidelijke oever van het Toba- meer) huwen hun vrouwen van oudsher uit de Situmorang-clan in Lintong (aan de westelijke oever van het meer). De Toba Batak leven aan het begin van de twintigste eeuw in een tribale samenleving van autonome clans. Elk van de gebiedjes is georganiseerd rondom de verdeling van water. De irrigatie is de basis van deze zogenaamde bius; autonome en autarkische Batakgebieden. Elk van deze gebieden heeft een clanleider of radja. Eeuwenlang worden deze erfopvolgers uit eigen kring vereerd en aanbeden. De Toba Batakkoning met het meeste aanzien is de Si Singamangaradja. Hij is een wereldlijk en religieus leider. Toch krijgt zijn status pas echt gestalte als de 12e Si Singamangaradja aan treedt. Hij is nog pas een tiener als hij de 11e Si Singamangaradja opvolgt, die als gevolg van een cholera-epidemie sterft. In 1883 vindt er in de Bataklanden een groot schalige confrontatie plaats met het koloniale leger, dat dan al een decennium bezig is met de campagne in Atjeh, Noord-Sumatra. De confrontatie is ten zuiden van het wonder schone Tobameer in de buurt van Balige. Het is een oneerlijke strijd in het open veld tegen een Voor vader en moeder Ik ben er zeker van dat ik altijd de weg naar jou zal terugvinden, de kustweg naar huis die afbuigt naar het dal aan de oever van het meer Zeker zal ik naar jou terugkeren aan het einde van de rit, als de zwerftocht eindigt en de reiziger de geest krijgt ook in de velden en aan de poorten van vriendelijke doch vreemde landen, denk ik aan jou. Hoe vaak niet, Al die jaren in verre contreien, werd ik op een keur van liefde vergast, maar altijd in het voorbijgaan. Immers, onherhaalbaar is de zekerheid van het verleden, aan jouw schoot ontspruit je maar eens. De herinnering is zeker en klaar. Waar ik ook ben, ik voer je mee in mijn voetzolen, alsof ik bij elke stap zou kunnen stuiten op stenen uit de vallei van mijn oorsprong. Uit de bundel Lembah Kekal van Sitor Situmorang. Vertaling: Kees Snoek. tactisch en technisch superieur koloniaal leger. Volgens de overlevering raakt Si Singamanga radja gewond aan zijn bovenarm en kleurt de lucht gitzwart boven het strijdtoneel - het is ook de dag van vulkaanuitbarsting van de Krakatau. De jonge priestervorst vlucht het oerwoud in. Vanaf dat moment voert hij een guerilla aan de oevers van het meer en op de hoogvlakte. Deze tocht voert hem en zijn medestrijders naar het gebied van de Situmo- rangclan in Lintong. De keuze voor dit gebied is logisch gezien het feit dat dit de geboorte streek is van de boeroe Situmorang, zijn moe der. Zijn roem onder de andere Batak-clans stijgt enorm als gevolg van de gebeurtenissen. Vanaf 1883 hebben de Toba Batak dan ook één gemeenschappelijke vijand - het koloniale leger - en één gemeenschappelijk leider: de 12e Si Singamangaradja. In 1889 vestigt het koninklijke gezelschap zich in Pea Radja om vandaar leiding te geven aan het volk. Het blijft dan jarenlang betrekkelijk rustig. In Atjeh daarentegen wordt het elitecorps Ma rechaussee te Velde opgericht om contra-gue rilla te kunnen bedrijven. Het is een revolutio naire militaire tactiek, bedacht en ontwikkeld door J.B. van Heutsz en islamoloog C. Snouck Hurgronje. De Atjehse, en later ook Batakse, vijand wordt rusteloos achtervolgt door kleine brigades van maximaal 16 inheemse soldaten onder leiding van een Europese commandant. Ze zijn bewapend met karabijn en klewang. De brigades opereren snel en doeltreffend waar door de koloniale controle over grote delen van het opstandige Atjeh snel toeneemt. Pas in 1904 krijgen de Bataklanden weer te maken met het koloniale leger. In dat jaar leidt de overste Van Daalen vanuit het noorden in Atjeh zijn roemruchte Marechaussee-expeditie die dwars door de hooglanden van de Gayo en Alas ook het gebied van de Batak raakt. Overal waar 'opstandige elementen' vermoed worden, vindt brandstichting, plundering en moord plaats. Maar de koning aller Batak wordt niet gevonden. Een andere expeditie trekt vanuit het westen het gebied van de Toba Batak binnen waarbij men ook de schuilplaats Pea Radja ontdekt. De 12e Si Singamangaradja is dan al dieper het oerwoud in gevlucht met zijn familie en volgelingen. 'Ze spelen kiekeboe in het oerwoud', volgens Sitor. Eén van de luitenants van deze militaire expeditie is Colijn (de latere minister-president). Hij verbaast zich in een brief aan zijn vrouw over de heiligdommen die hij aantreft en het feit dat alle nederzettingen verlaten zijn. In maart 1907 vertrekt kapitein van het Neder lands-Indisch Leger Hans Christoffel met vier brigades marechaussee naar het Toba Batak- januari 2008 43 Moesson #08 januari(2).indd 43

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2008 | | pagina 43