de kaneelbruid
'waaromme
elckeen danst'
m
i H
de voorgalerij boeken o cd's o dvd's
o sites o nieuwtjes
ADRIENNE ZUIDERWEG
r tcbJjfcC W&W*/ Ysfa&fJË fErGt+i A**y*
Ceilon,
ilJKViiH'
'Èt J
L-«i
In de geschiedschrijving van de VOC staat meestal Batavia centraal. Dat
is ook niet zo verwonderlijk, immers Batavia was met haar pakhuizen
vol inter-Aziatische handelswaar de hoofdvestiging van de Compagnie.
Echter, qua territoir en aantal personeelsleden deden de vestigingen op
Ceilon, het huidige Sri Lanka, niet voor Batavia onder.
Het oudste comptoir, of kantoor was Batticaloa (1638) op de oostkust
waarna, van zuid naar noord, Galle (1640), Colombo (1650) en Jaffna
(1658) volgden. In het midden lag het koninkrijk Kandy met de gelijkna
mige residentie. Ceilon was een groot aaneengesloten bestuurlijk gebied,
en daarmee een belangrijk onderdeel van het overall network van de
VOC. Haar handelsproducten waren onder meer kaneel, textiel, katoen
garen, koffie en kardemom. Het voltallige VOC-landpersoneel telde in de
achttiende eeuw in geheel Azië gemiddeld 18.476 man, waarvan 1.672
inlanders. De cijfers voor Ceilon waren 3.790 (waarvan 20,5% inlanders)
en voor Batavia 4.588 (24,8% inlanders).
Deze getallen zijn afkomstig uit het onlangs verschenen Het VOC-bedrijf
op Ceylon. Een voorname vestiging van de Oost-Indische Compagnie in de
18de eeuw van Albert van den Belt. Centraal in Van den Belts economisch-
historisch proefschrift staat het weinig of nooit gebruikt cijfermateriaal
uit de VOC-archieven in Den Haag en Colombo. Het werd in vier hoofd
stukken verwerkt: profijt, boekhouding, assignaties en dienaren. De VOC
kon bestaan dankzij de inzet van haar personeel dat nauwgezet het
geldverkeer in de boeken noteerde, waarna de winsten werden berekend.
In Het VOC-bedrijf op Ceylon ligt de nadruk op cijfers, ook wanneer het de
mens betreft. Diens afkomst, leeftijd, loopbaan en geloof zijn in tabel
len vastgelegd. Tevens is er aandacht voor de toewijding, bekwaamheid,
ervaring en uithoudingsvermogen van het personeel dat zowel van Euro-
Jan Brandes: Het dopen van olifanten bij Jaele, 1785
pese als van Europees-Aziatische afkomst was. De meesten zetten zich in
voor de Compagnie en een niet verwaarloosbaar aantal anderen ook voor
eigen belang. De één op hoge leeftijd, de ander lijdend aan allerlei kwalen
en met de dood voor ogen. Jacob Haafner meende in zijn Lotgevallen op
eene reize naar Ceilon uit 1816 dat de banen niet naar bekwaamheid of
verdienste werden vergeven, maar naar gunsten, voorspraak en bemid
deling van vrienden. Aan de hand van zijn onderzoeksmateriaal verwees
Van den Belt de observatie van Haafner naar het rijk der anekdoten.
De generale monsterrollen en scheepssoldijboeken waren voor Van den
Belt de fundgrube voor informatie over het personeel. Hij vergeleek
de gegevens met de reisverhalen van enkele schrijvende dienaren. Dat
leidde zijns inziens tot verrassingen. Zoals bij Johann Christoff Wolf die
zijn gehele loopbaan in het commandement Jaffna had doorgebracht.
Wolf had in zijn Reyze naar Ceilon, beneevens een berigt van de Hollandse
regeering te Jafanapatnam (1783) beweerd dat hij als ziekentrooster naar
Oost-Indië was uitgezonden. Maar volgens het archiefmateriaal maakte
hij de overtocht als soldaat.
Het VOC-bedrijf op Ceylon verscheen in het kader van het TANAP-project
(Towards A New Age of Partnership) waarin archieven worden ontsloten
in voormalige VOC-gebieden.
Het VOC-bedrijf op Ceylon. Een voorname vestiging van de Oost-Indische
Compagnie in de 18de eeuw
Door Albert van den Belt
Walburg Pers: 303 pagina's (paperback)
ISBN: 978 90 5730 534-4
Prijs: 34,50
Moesson #11 mei(1).indd 4
22-04-2008 10:21:41