m Katijem Zij zouden nooit trouwen, de tabaksondernemer en de Oost-Javaanse, de moeder van zijn kinderen. De Njai Haar naam was Katijem (spreek uit Ka-ti-jem). Zij was geboren in Oost-Java, in het plaatsje Klakah, omstreeks 1866. Zij had enkele zus ters, maar verder is over haar achtergrond helaas niets bekend. Zij was geen moham medaanse, maar hing het animisme aan. De animistische rituelen zou ze haar hele leven in volle overtuiging ten uitvoer brengen. Hij, Jan, werd geboren in Rotterdam, in 1845, als zoon van een commissionair in effecten. Hij wilde van jongs af aan boer worden en volgde een landbouwopleiding. In 1876, op 31-jarige leeftijd, vertrok hij naar Indië om in de tabak zijn geluk te beproeven. Hij vestigde zich in de 'Oosthoek'. Daar, in de omgeving van Loemadjang niet ver van Katijems ge boorteplaats Klakah, begon hij zijn tabakson derneming. Niet veel later, in het begin van de tachtiger jaren komt zij bij hem in dienst. De jonge Oost-Javaanse - zij is dan ongeveer zestien - had kort daarvoor, zo vertelde zij later aan haar kinderen, 'gediend' bij een En gelsman. Wat de status van dat 'dienen' was is nooit duidelijk geworden. Hoe het ook zij, aan het begin van de jaren tachtig leven zij, de Rotterdamse tabaksondernemer en Ka tijem, in concubinaat als man en vrouw. In 1883 wordt hun eerste kind geboren. Een meisje. In 1885 volgt een zoon en in 1894 weer een dochter. De drie kinderen zijn getint en donkerharig. Het jongetje dat vervolgens ge boren wordt is blond en heeft blauwe ogen, net als zijn vader. Het kind sterft echter vlak na de geboorte. In 1901 en 1902 worden er nog twee nakomertjes geboren. Twee don kere meisjes, waarvan de jongste Jim my wordt genoemd, naar haar moeder Kati jem. Als eerbetoon. Alle kinderen werden door hem erkend. En ze worden, zoals gebruikelijk in die tijd met kinderen uit bemiddelde mi lieus, voor hun opvoeding en scholing naar Nederland gestuurd. Al op vijfjarige leeftijd. Voor Katijem moet dat telkens weer een zeer verdrietige gebeurtenis zijn geweest. Zij zouden nooit trouwen, de tabaksonderne mer en de Oost-Javaanse, de moeder van zijn kinderen. Maar zij hielden zeker van elkaar. En hij behandelde haar met respect. Op de foto's die van hen bewaard zijn geble ven zien we hen steevast samen. En zij staat of zit altijd naast hem, nooit achter hem. Zij ging ook met hem mee als hij zijn grote hobby uitoe fende: jagen. Op gepaste afstand volgde zij dan in een grobak (een ossen wagen) gezeten tussen allerlei etenswaar en dure flessen wijn die hij speciaal voor dit soort gelegenheden uit Europa liet overkomen. Hij leed aan suikerziekte. Als gevolg van de ziekte verloor hij een been. Voor een tabaksondernemer was dat een lastige om standigheid; hij kon zich daardoor niet meer te paard over zijn plantage begeven. De op lossing werd gevonden in een speciaal ge construeerde driewieler, waarmee hij zich, geholpen door zijn werknemers, over de on derneming voortbeweegt. Als echter rond 1900 ook zijn andere been moet worden ge amputeerd verkoopt hij de onderneming. Hij gaat vervolgens niet terug naar Neder land, maar vestigt zich samen met Katijem in de gerieflijke bergplaats Batoe bij Malang. Daar bewonen ze villa Schoonzicht. Katijem bestiert er de huishouding, verzorgt de dieren en onderhoudt zich dagelijks met enkele van haar familieleden die met haar zijn meegeko men naar Batoe. Hij, Jan, sterft in 1918, als de Spaanse griep als een gesel over de kolonie gaat. Katijem zou hem achtentwintig jaar overleven. Zij woont dan in een kleinere villa in Batoe - villa Elsie, genoemd naar haar oudste kleindochter - met uitzicht op de bergen: de Ardjoeno, de Kawi en de Welirang. Ach ter villa Elsie bevindt zich een grote moestuin. Daar verbouwt zij groenten die ze verkoopt. Verder geniet ze in deze jaren van haar kinderen die een voor een weer te rugkeren naar Indië en van haar kleinkinderen. Tot de oorlog uitbreekt. Enkele maanden na de bevrijding, op 1 januari 1946, overlijdt Katijem. Haar kinderen zijn daar niet bij. Die zitten in het kamp. Slechts haar twee jongste dochters mogen onder begeleiding van enkele gewapende pe- moeda's haar graf even bezoeken. Katijem, of oma Batoe, zoals ze door haar kleinkinderen werd genoemd, ligt begraven op het Indone sische kerkhof van Batoe aan de voet van de goenoeng Panderman. door Reggie Baay Athenaeum, Polak Van Gennep ISBN 9789025363604 Prijs: 17,50 Verschijnt 21 mei 2008 Tevens is er een tentoonstelling gewijd aan de Njai op de Pasar Malam Besar in Den Haag (21 mei t/m 1 juni 2008) onder de titel: De Njai; portret van een vergeten oermoeder nis werden genoemd. En van ons is zij, de njai, dus de stammoeder. Maar wie was de njai, de vrouw die aan de wieg stond van de Indische Nederlander? Wat was haar achtergrond? Hoe verliep haar leven? Wat waren haar drijfveren? En hoe ging dat in zijn werk, het concubi naat tussen een Europese man en een inheemse vrouw? Deze vragen worden beantwoord in het boek De Njai waarin haar geschiedenis uit voerig wordt beschreven en waarin zij eindelijk de plaats krijgt die haar tot op heden is onthouden. Het boek maakt deze vrouw ook letterlijk zichtbaar, want tegen de achtergrond van haar algemene geschiedenis krijgt de 'oermoeder van de Indische Nederlander' een gezicht aan de hand van unieke foto's en persoonlijke levensverhalen. mei 2008 53 Moesson #11 mei(1).indd 53

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2008 | | pagina 53