n zo vertrokken we met zo'n hon derd mensen uit ons dorp. We wer den overgebracht naar een depot in Semarang, waar iedereen geregistreerd werd. Na twee weken werden naar Tandjong Priok, de haven van Batavia, gebracht. Daar lag het schip al op ons te wachten. Als kleine jongen vond ik het reuze span nend op het schip. Aan boord waren er veel kinderen om mee te spelen. Soms namen we stiekem een kijkje op het bovendek, al was dat eigenlijk te gevaarlijk. Je zag er enorme golven op het dek slaan. Soms belandde er zelfs een vis op het dek. De golven waren prachtig om naar te kijken, maar je werd er ook zeeziek van. Veel mensen op de boot wa ren ziek - een aantal van hen ging zelfs dood. Als kleine jongen heb ik gezien hoe zij direct aan de zee werden toevertrouwd. Omdat de Tweede Wereldoorlog in sommige delen van de wereld al was uitgebroken, moesten we een heel eind omvaren. Onder weg kwamen we Duitse vliegtuigen tegen, die laagscherend over ons heen vlogen. Reuze spannend vond ik dat. Na drie maanden kwamen we eindelijk in Suriname aan. Daar werden we weer naar een depot gebracht. Ik wist niet waar we waren, en ik wist ook niet waar we naartoe gingen. Zie je, kinderen van toen zijn anders dan kinderen van nu. Vroeger hield je gewoon je mond, je stelde geen vra gen. In de depot verbleven we twee maanden, toen werden we verdeeld over de plantages. Mijn ouders en ik werden naar Zoelen ge- school, maar voor ons kleintjes was het te ver om elke dag vijf kilometer heen en terug te lopen. Ik ben pas naar school gegaan toen ik een jaar of negen was. Veel heb ik er niet geleerd, want na twee jaar liep het contract van mijn ouders af en verhuisden wij naar Kwarasan, ook wel bekend als Leiding. Na afloop van hun contract hadden mijn ouders mogen kiezen: of terugkeren naar Indonesië of in Suriname blijven. Mijn ouders kozen voor het laatste. In Kwarasan huurden ze een stuk grond. Daarnaast kregen ze een bonus mee van honderd gulden om een eigen leven op te bouwen. Dat was veel geld in die tijd. In Kwarasan ging ik weer naar school. Hier werd niet in het Nederlands, maar in het Javaans les gegeven. Als kind was ik erg nieuwsgierig. De hele dag vroeg ik: "hoe schrijf je dit?" en "wat staat hier?" Later heb ik er nog veel profijt van gehad dat ik het is zij naar Tanah Sabrang vertrokken: het land aan de overkant. Matredjo was een goede vader voor mij, ik heb niet te klagen gehad. Toen mijn ouders in 1939 besloten om naar Suriname te vertrekken, was ik daar totaal niet op voorbereid. Ik wist niet waar we naar toe gingen, en ook niet waarom. Op Sumatra hadden mijn ouders op een palmolieplantage gewerkt. Daarna waren ze teruggekeerd naar mijn moeders dorp in Magetan. Op een dag waren er mensen in het dorp verschenen die vertelden over Suriname en het goede leven daar. In Indonesië waren mijn ouders arme boeren zonder grond. Ze hadden een hard leven. De hoop op een beter leven in een nieuw land moet mijn ouders hebben aangesproken.' DE SB» GOUVERNEUi ^tredóo, op No. 4" i, Gouverorv. X® bracht, waar we een huis kregen toegewezen. Van daaruit werden we direct overgebracht naar de suikerrietplantage Mariënburg. We werden er verwelkomd met een maaltijd en daarna moesten mijn ouders aan het werk. Het leven op de plantage was zwaar. Om vijf uur 's ochtends werden de mensen gewekt door een kentong, een seinblok waarop ge slagen werd. Dan stonden we op en aten we wat. Om zeven uur stond het boemeltreintje klaar om de arbeiders naar Mariënburg te brengen. Wij kinderen bleven achter en speel den met elkaar. Aangekomen op Mariënburg, moest mijn vader het suikerriet kappen en op de lorrie laden. Het riet werd naar de fabriek vervoerd, waar er suiker van werd gestookt. Mijn moeder werkte ook in de rietvelden, maar deed lichter werk. Op Zoelen was geen school, dus bleven wij als kinderen thuis. Mariënburg had wel een 44 Moesson #1 juli(1).indd 44

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2008 | | pagina 44