Het portret van Fientje was uiterst suggestief: een halfbloed meisje met hoog opgestoken haar en ogen van een ree, ogen die de moord schenen aan te trekken' indische perkara's geweest te zijn van Gramser Brinkman, een Indo-Europeaan in goeden doen, werkzaam bij Gouvernements-bedrijven en lid van So ciëteit Concordia. Ze was vaak bij hem weg gelopen, om steeds weer terug te keren. Toen ze definitief vertrokken was, kwam ze onder de invloed van ene Micola, een souteneur die haar exploiteerde. Deze had haar nog meermalen naar het huis van haar vroegere geliefde gebracht. Micola en Brinkman waren ook de heren geweest die zich meteen bij de politie hadden gemeld toen de sieraden gevonden waren. de moord. Er werden maar liefst negenenvijf tig getuigen gehoord: familieleden van Fien- tje, sado-koetsiers, taxichauffeurs, losban dige vrijgezellen, vrouwen uit de inheemse demi-monde, souteneurs, bordeelhoudsters en andere personages uit de onderwereld van Batavia. Verschillende getuigenverklarin gen waren met elkaar in strijd. De werke lijkheid bleek moeilijk te reconstrueren. Fientje zou vermoord zijn in het bordeel van een zekere Oemar op Palmerah. Een van de vrouwen die daar werkte, Raona, vertelde dat ze weggejaagd werd toen Brinkman met Djamhari uitgevallen met de woorden: Loe njang boenoe itoe nonna! (Jij hebt dat meisje vermoord!). Deze had toen geantwoord: Siapa njang soeroe? (Op wiens bevel?). Het proces sleepte zich voort. Brinkman bleef ontkennen, noemde Fientje een slechte vrouw, en hield vol dat de getuigen zich ver gisten of logen. Bovendien bleek er een grote animositeit te bestaan tussen de Europese en de inheemse politie. De publieke belang stelling bleef groot; kranten en tijdschriften Gramser Brinkman gold vanaf het eerst mo ment als de hoofdverdachte. Verschillende getuigen hadden hem en het slachtoffer kort voor de moord nog samen gezien. Het lichaam van Fientje werd opgegraven. Brink man, inmiddels gearresteerd, moest daarbij aanwezig zijn, maar hij gaf geen krimp. Later nodigde een politiecommissaris hem uit voor een rijtoertje. Ze kwamen op Tanah Abang terecht, waar juist iemand begraven werd. Het bleek om de herbegrafenis van Fientje te gaan. Ook nu bleef Brinkman ijzig kalm. De rechtszaak begon in juli 1913, een jaar na Fientje aankwam. Ze vluchtte naar de buren. Van daaruit hoorde ze hulpgeroep. Ze was teruggekeerd naar het bordeel en had door een spleet in de wand gezien hoe het meisje waggelend uit haar kamer kwam, door Brink man hard op het hoofd werd geslagen, neer viel en door verschillende mannen in een juten zak werd gestopt. Omdat de rechtbank twijfelde of Raona dat allemaal door die spleet kon hebben waargenomen, werd de zaak geschorst om ter plekke onderzoek te kunnen doen. Het hele gezelschap, Brinkman incluis, reed in snelle auto's naar Palmerah om daar poolshoogte te nemen. Tijdens de reconstructie beschuldigde Raona Brinkman ondubbelzinnig van de moord. Slechte vrouw Omdat twee inlandse getuigen, Oemar en zijn zoon Djamhari, van meineed werden be schuldigd, moest de zaak worden geschorst totdat deze kwestie voor de landraad was geweest. Die sprak de twee vrij wegens gebrek aan bewijs. Pas in mei 1914 kon de zaak Brinkman heropend worden. Djamhari bleek Brinkman bij een confrontatie uit een rijtje mannen als de schuldige te hebben aangewezen. Deze was toen woedend tegen publiceerden zo ongeveer elk woord dat in de rechtszaal werd uitgesproken. De advocaat van Brinkman wees op fouten in het vooron derzoek en tegenstrijdige verklaringen. Tot verbazing van velen besloot de rechtbank op 30 mei 1914 tot vrijspraak wegens gebrek aan bewijs. Brinkman kon gaan. Maar daarmee was de kous niet af. Een jaar later stond hij weer voor de rechter. Ditmaal werd hij er samen met een jonge Duitser, Johann Emil Söffing, van beschuldigd de Lampongse vrouw Aïsa te hebben vermoord. Deze Söffing had Brinkman in de gevangenis ontmoet. Na zijn vrijspraak was Brinkman als logé in diens huisje komen wonen, in de kampong Salemba Oetan, op Meester Cor- nelis. Ze voorzagen in hun onderhoud door het plegen van diefstallen. Het kleine huisje kreeg nog meer bewoners. Ene Schaafsma, fuselier, was gedrost omdat hij wegens dief stal de gevangenis in zou moeten. Brinkman meende dat Schaafsma behulpzaam kon zijn bij hun inbraken. Deze had ook zijn geliefde Aïsa meegenomen. Zij was van alle misdaden op de hoogte, maar deed er zelf niet aan mee. Ze probeerde haar Schaafsma weer op het rechte pad te brengen. Toen deze door een ongelukkig toeval tegen de lamp liep, oktober 2008 27 Moesson #4 Oktober.indd 27 23-09-2008 15:35:25

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2008 | | pagina 27