Vrouwenfiguur op een Tjandi
Tempo Doeloe
'AfA 1v-'*r>'
Regens zijn aan haar voorbijgegaan,
weerlicht en zon, nachten met volle maan,
schaduwen, wind, - en mensen,
wier vingers langs haar voeten zijn gegleden,
haar wreven van de welving hebben beroofd,
en die hier misschien hebben gebeden
en in andere werelden geloofd.
De Nederlandstalige Indonesische dichtemMBBink (1911-1997)
behoeft bij de Moesson-lezers geen introductie meer. Zijn poëzie
behoort tot de allerbeste uit de Indisch-Nederlandse letteren.
Het gedicht, net geen sonnet, lijkt in eerste instantie de lof te
geven van de schoonheid van een vrouwenfiguur op een tempel.
Ze zou door goden geschapen kunnen zijn, maar de beeldhouwer
was een mens. Vele gelovigen hebben haar gedurende eeuwen
aangeraakt, de wreven van haar voeten hebben zelfs een deel
van de welving verloren als gevolg daarvan. Als de ik-persoon
haar aanraakt, zelfs in haar tederste leden, voelt hij niet alleen
de vormen van het vrouwenlichaam, maar ook van de handen
van de beeldhouwer van weleer: 'tintelt mijn vingertoppen de
druk tegemoet der zachte handen van iemand van duizend jaar
geleden.' Een bijzonder, misschien wel erotisch gevoel.
Oorspronkelijk verscheen dit gedicht in Kreeft en steenbok
(1963), het werd ook opgenomen in Perifeer en efemeer. Verza
melde gedichten (2001).
Ik heb haar alleen maar aangeraakt,
haar lichaam afgetast met de gedachte,
dat zij niet door goden is gemaakt,
maar door een mens. En in haar tederste leden
tintelt mijn vingertoppen de druk tegemoet der zachte
handen van iemand van duizend jaar geleden.
G.J. Resink
Samengesteld door Bert Paasman en Peter van Zonneveld
april 2009 27
Moesson #10 April.indd 27 {©}- 24-03-2009 15:59:24