Blauwbaards Burcht
Twan groeit op in de jaren dertig in Soerabaja. Moeder is Nederlands;
vader, beheerder van een suikerplantage, Indo. De jongen wordt een dag
later geboren dan Tjie, zoon van Oerip. Zij zoogt beide baby's, waardoor er
een band tussen beiden ontstaat.
Moesson #7 januari 2010.indd 28
OOR ROB KOPIJN
Op de andere hoek van de straat woont een
Chinese familie. De afscheiding is de hoogste
van de buurt. De afmetingen ervan en het
feit dat er aan de straatkant maar één hoge
houten toegangsdeur is die nooit opengaat,
prikkelen zijn fantasie. Hij noemt het com
plex Blauwbaards Burcht naar een illustratie
in zijn favoriete sprookjesboek. Er woont een
wrede man, dat heeft Oerip hem verteld. Zij
kan het weten, omdat familie van haar voor
hem werkt. Hij heeft zes vrouwen en omdat
hij bang is dat ze zullen weglopen, heeft hij,
toen ze jong waren, de voeten met linnen
omwikkeld. Ze kunnen daardoor nauwelijks
lopen. Oerip en de andere vrouwen praten
vaak over hen:
'Zielig toch! Nooit mogen ze buiten de poort
komen.'
Iedere dag als hij naar school loopt, komt hij
langs het huis en probeert door de kieren in
de poort naar binnen te kijken. Hij ziet nooit
iemand.
Aan de zijkant van de woning is een winkel,
een wasserij en een stomerij. Tjie mag elke
zaterdagochtend de vuile was ernaartoe
brengen en ze 's middags weer ophalen.
Hoewel hij even oud is, mag hij nooit mee.
28 Moesson
Zijn moeder vindt het goed, maar Oerip, Tjies
moeder, verbiedt het hem iedere keer.
'Gekke man', zegt ze en om haar argument
kracht bij te zetten voegt ze eraan toe: 'Be-
landa jongens zoals jij houdt hij gevangen, ze
moeten voor hem werken.'
Op een dag kan hij zijn nieuwsgierigheid niet
meer bedwingen en gaat zonder aan iemand
toestemming gevraagd te hebben met Tjie
mee. Het hart klopt hem in de keel, als hij de
donkere winkel binnengaat. Hij verbergt zich
achter zijn speelmakker. Ondanks dat de deur
en de luiken wijd open staan, ruikt de winkel
naar groene zeep, blauwsel en de wasem van
besprenkeld wasgoed dat gestreken wordt.
De Chinees die het wasgoed in ontvangst
neemt, is jong, geen Blauwbaard. Hij is
vriendelijk en lacht als hij een bon uitschrijft
die Tjie 's middags weer moet meenemen
wanneer hij de gewassen en gesteven kle
ding komt ophalen. De Chinees gebruikt een
inktblok, water en een penseel. Hij tekent
met sierlijke halen een soort geheimschrift
op het papier. Een kopie van het briefje prikt
hij op een bord achter de toonbank, daar
hangen er nog veel meer. Aan Oerip vraagt
hij of hij het briefje mag overschrijven. 'Niet
kwijt maken!'
Hij kopieert met een dik potlood de karak
ters, stelt er zelfbedachte lijstjes mee samen
en plakt ze op de muur achter zijn bed. Ver
der dan de winkel mogen ze nooit komen.
Tot op een dag de Chinees het heel druk
heeft met andere klanten, ze mogen de vuile
was zelf naar de waskamers brengen achter
het huis. Hij wijst hoe ze moeten lopen. In de
eerste kamer waar ze doorheen gaan is het
koel en donker, er brandt een peer aan een
elektriciteitsdraad. Als zijn ogen gewend zijn
aan de schemer ziet hij op schappen langs
de twee lange muren was liggen verpakt