Op wegin de taxi naar de kampong BungUr waar Dientje Bonimbie woont raatbeeld in Jakarta Hoogbouw in Jakarta in de moessonregen Over haar afstamming heeft ze jarenlang in het duister getast. 'Niemand heeft me ooit verteld dat mijn vader Alexander Indo Afrikaans was en een zoon was van Afrikaans soldaat Bonimbie, een Mossi-krijger uit Burkina Faso. Pas nu, op latere leeftijd, weet ik van wie ik afstam. Ik heb het de buren hier in de wijk Bungur niet verteld. Ze begrijpen toch helemaal niets van dit verhaal omdat ze bijna allemaal Javaans zijn. Ze kennen me als ibu Tiny en denken dat ik orang Ambon ben. Mijn kinderen zijn wel op de hoogte van mijn afstamming en er erg trots op. De Neder landse woorden die ze kennen, zijn "sla pen", "eten" en "regen". En "even wachten" wanneer er familie uit Nederland belt en ik geroepen moet worden.' 'Waduh, Pizza Hut' Na het overlijden van haar man zijn het haar familieleden in Nederland en haar kinderen die haar financieel ondersteunen. 'Ik geniet ervan wanneer al mijn kinderen en klein kinderen, die me oma noemen, op bezoek komen en bij elkaar in mijn kleine huis zitten Vlak voor zijn dood heeft mijn man het huis nog helemaal laten opknappen, maar inmid dels is er jarenlang geen onderhoud meer aan gepleegd. Het zijn moeilijke omstandig heden, maar gesteund door mijn kinderen hou ik het vol. Ik ben dankbaar voor zulke lieve en zorgzame kinderen. Mijn stille wens is om Mekka te bezoeken en hajah te wor den, maar dat is helaas een erg kostbare reis.' Na afloop van het interview poseert Dientje enigszins onwennig voor fotograaf Armando. Terwijl ikzelf samen met zoon Jaffar eten voor de lunch ga halen, ontdekt Armando in de woonkamer een ouderwetse Singer- trapnaaimachine waarmee hij Dientje vereeuwigt. Ondanks mijn verzoek om bij de plaatselijke toko's eten te halen, sleept Jaffar me de halve wijk door. Pas wanneer we twintig minuten later voor de deur bij Pizza Hut staan, begrijp ik zijn keuze. Amerikaanse 54 Moesson Moesson #11 mei 2010.indd 54 4®+ 28-04-10 15:0

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2010 | | pagina 54